27-04-2020
Op de dag dat mijn moeder jarig was, heb ik mijn broer en zus gebeld. En een dag later mijn andere zus. Mijn moeder zou rond Pasen 89 jaar zijn geworden. 

COLUMN - LEO FIJEN

Ze is nu al weer 15 jaar dood. Maar ze komt meer en meer tot leven, in mijn broer en in mijn zussen. Zo leeft zij verder, in ons als kinderen en in de kleinkinderen.

Dat is een grote troost, maar blijft ook een fascinerende paradox. Hoe langer geleden dood gegaan, des te meer tot leven gekomen. Mijn eigen dochter kan oma tot leven roepen met een glimlach om haar mond als ze terugdenkt aan de logeerpartijen maar ook als ze verwijst naar de vrijgevigheid van oma. Voor ons als kinderen geldt dit nog sterker. Het heeft er alle schijn van dat je als kind dichter bij je ouders komt als je zelf ouder word. Alsof je beter begrijpt wat je ouders hebben doorgemaakt in de herfst van hun leven. Alsof je in je eigen gebrokenheid veel beter de kwetsbaarheid van je moeder en je vader herkent. 

Dat geldt zeker ook voor mijn vader. Hij stierf in 2007, anderhalf jaar na mijn moeder. Dat gebeurde op de grens van april en mei, in zijn eigen huis, met uitzicht op de tuin. Die stond in volle bloei. Mijn vader voelde zijn krachten wegvloeien terwijl de natuur steeds meer energie gaf. Ook dat blijft een fascinerende paradox, zeker in deze dagen van corona: terwijl de lente niet meer te houden is sterven er mensen. Dat voelde toen ook zo: een bloeiende magnolia als getuige van een stervende vader. Maar er waren meer getuigen. Het laatste blad dat hij las was de Voetbal International. Dat blad lees ik nog steeds, omdat ik mijn vader dan dichtbij weet. 
Een andere stille getuige was de KRO-gids, altijd netjes weggestopt in een cadeaumap die hij van onze omroep gekregen bij het 40-jarig lidmaatschap. Die map herinnert mij voor altijd aan mijn vader. De katholieke wereld was zijn veilige haven, de KRO was zijn thuis. 

Daarom ben ik er trots op dat ik voor dat huis mag werken, al meer dan 30 jaar. Want de 95-jarige KRO was en is het huis van mijn vader.