Lucille Werner heeft een lichte fysieke handicap. 'Vragen stellen, zichtbaar durven zijn, daarmee kunnen we het beeld dat leeft over ‘de gehandicapte’ bijstellen.'
Heb jij een ‘handicap’ of noem je het liever een lichte fysieke ‘beperking’?
Ik heb een lichte fysieke handicap. Geen beperking, want op dit moment, nu ik met jou praat, ervaar ik geen beperkingen. Die ervaar ik wél als ik bovenaan een trap sta en er is geen leuning. Met het productieteam hebben we bewust gekozen voor het woord ‘gehandicapt’, omdat het zo wordt genoemd in de volksmond. Met omzichtige termen kiezen willen we ons niet bezighouden. De een noemt het ‘beperking’, de ander ‘invalide’, maar als we beginnen over wat juist is, schieten we in een kramp. Want o jee, het zijn kwetsbare mensen en we zijn allemaal bang om iets verkeerds te doen of te zeggen.
Is het beeld van mensen met een fysieke beperking echt zo negatief?
Ja! Mensen met een fysieke beperking wordt vaak gevraagd of ze geestelijk wel helemaal in orde zijn. Of iemand die bij hen is krijgt dat soort vragen.
Werd dat jou ook gevraagd?
Aan mijn moeder werd vroeger gevraagd of ik mentaal wel helemaal in orde was. In de straat was ik het ‘ongelukkige’ kindje.
Dat jij slecht loopt was bij Lingo goed te zien. Je wilde je typische ‘loopje’ niet verhullen.
Ik wil mijn manier van lopen niet ver- bergen. Het hoort bij mij en het heeft me gevormd. Het heeft me mentaal sterk gemaakt.
Als kind moest je bij spelletjes het hondje spelen, vertelde je bij Jinek. Maakt zoiets je sterk?
Het heeft heus wel pijn gedaan, maar daardoor doen sommige ervaringen nu minder pijn. Ik kan tegen een stootje. Andere kinderen ontdekten bijvoorbeeld dat ik omviel als ze mij een duwtje gaven. Dat vonden ze grappig. Op een gegeven moment dacht ik: dit wil ik niet en heb ik me voorgenomen om lachend op te staan. Toen was het snel afgelopen. Op mijn nieuwe school stelde ik me voor met: ik ben Lucille, en als jullie me een duwtje geven, dan val ik om. Op het bord tekende ik een poppetje met de beentjes naar binnen.
Je hebt ook wel eens hulp nodig, zoals bij trappen. Hoe ga je daarmee om?
Ik pak alles vast, trek me op aan leuningen en als er écht niks is, dan grijp ik gewoon iemand beet. Ik ben daar gemakkelijk in. Ik fiks het wel. Maar het wordt tijd dat alle publieke gebouwen voor iedereen toegankelijk worden. Want alleen zo bereik je diversiteit: of het nu in de politiek, het onderwijs, of de media is. Het gebouw van KRO-NCRV, waar we het programma samenstellen, is trouwens prima toegankelijk.
Maar moeten we iemand die bij een trap staat te klungelen nu wel of niet helpen?
(Verontwaardigd) Je vraagt toch altijd aan mensen of je ze kunt helpen? Als het niet nodig is, zeg ik: nee hoor, het gaat goed. Ik vind het mooi dat mensen hulp aanbieden. Wat aardig dat we naar elkaar omkijken, denk ik dan. Mijn moeder zegt altijd: kom schatje, pak mijn arm. Ook als we een deur naderen waar we samen niet doorheen kunnen. Ik vind dat aardig en lief. Ik weet dat sommige mensen met een handicap daar anders over denken. Maar ik vind het erg als we, omdat we niet willen kwetsen, niet meer durven vragen: kan ik je helpen? Ik vind het ongelooflijk mooi dat ik die vraag kan stellen.
Bijvoorbeeld als ik een oude dame of een kind even onhandig zie doen. Ik hou van die vorm van zachtheid. Dát verliezen, omdat we bang zijn ... hou toch op! Het is logisch dat je hulp aanbiedt als je iemand in een rolstoel ziet worstelen. Daar moeten mensen met én zonder beperking niet krampachtig over doen. Vragen stellen, zichtbaar durven zijn, daarmee kunnen we het beeld dat leeft over ‘de gehandicapte’ bijstellen.