Paramaribo, 25 november 2020 – Het is vandaag 45 jaar geleden dat Suriname uit het Koninkrijk der Nederlanden stapte. De voormalige kolonie was in 1954 een land geworden binnen het koninkrijksverband. Op 25 november 1975 werd de Republiek Suriname geboren. Volgens de Interreligieuze Raad in Suriname (IRIS) luidde de onafhankelijkheid (Surinaams: Srefidensi) allerminst een gouden tijd in.

“We werden staatkundig onafhankelijk maar beseften al vroeg dat we een onbeduidend land waren te midden van een machtsstrijd tussen de supermachten die zich toen manifesteerden als het kapitalisme en het communisme”, schrijft de IRIS in een verklaring bij gelegenheid van 45 jaar Srefidensi.

“De woorden onafhankelijk en zelfstandig bleken maar zeer relatief te zijn. We werden interessant voor de rest van de wereld enkel vanwege onze goedkope grondstoffen en strategische geografische ligging. We werden meegesleurd in een materialistische cultuur van overconsumptie en verspilling.”

De IRIS, waar ook de rooms-katholieke bisschop Karel Choennie van Paramaribo zitting heeft, zegt dat dankzij het gelovig vertrouwen bij veel Surinamers op Gods nabijheid de hoop op een betere toekomst levend bleef.

Boodschap IRIS bij 45 jaar Onafhankelijkheid

“De verspilling van geld, de onvolwassen beleving van de prille democratie, maar vooral de demotivatie bij de bevolking gaf een dekmantel voor een militaire coup in de jaren tachtig. De hoop onder de bevolking flakkerde even weer op maar de wrange vruchten van deze machtsovername werden spoedig duidelijk in een bloedige schending van de mensenrechten en plundering van de staatskas”, aldus de IRIS.

De staatsgreep door de militairen Desi Bouterse, Roy Horb en veertien andere sergeanten van 25 februari 1980 resulteerde volgens de IRIS in “onder andere een meedogenloze binnenlandse oorlog, erodering van het traditioneel gezag, een totaal verwoeste economie, een waardeloze munt, verwaarlozing van het onderwijs en gezondheidszorg, kapitaal vlucht, brain drain en een teloorgang van waarden en normen. Het werd een samenleving van overleven en de wet van de sterkste gold.”

“Het vast geloof in een rechtvaardige God en de strijd van organisaties zoals de organisatie voor Gerechtigheid en Vrede hield de bevolking op de been en deed opnieuw het verlangen ontbranden naar vrijheid en democratie. Tien jaren heeft het geduurd om uit het diep dal te klimmen en stabiliteit te vestigen waarop de economie verder gebouwd kon worden. God was met Suriname en ondanks alle politieke verwikkelingen, armoede en wanhoop bleek de bevolking een enorme veerkracht te bezitten”, aldus de IRIS.