3e Zondag van Pasen (c)
Mgr. Ron van den Hout
St. Clemenskerk, Nes, Ameland

Lezingen:
Handelingen 5, 27b-32.40b-47
Openbaring 5, 11-14
Johannes 21, 1-14

“Dan gaan wij mee”, zeggen de maten van Simon Petrus als hij zegt: “Ik ga vissen.”
Het zijn eigenlijk onbenullige woorden, gewone dagelijkse woorden. Een vriend van je komt langs, en hij zegt: “Ik heb zin om naar de film te gaan. Die en die film draait in de bioscoop.” En dan zeg je: “Ik heb wel zin om mee te gaan.” Je wilt er graag bij zijn, je doet graag mee, je blijft liever niet alleen thuis zitten. Misschien ben je op zoek naar avontuur of iets spannends. Je laat je meenemen, je laat je uitnodigen.
Simon Petrus vraagt niet aan zijn maten of ze meegaan. Hij zegt alleen wat hij zelf gaat doen. Zijn maten laten merken dat ze er ook zin in hebben: “Dan gaan wij mee.”

Deze gebeurtenis is door de apostel Johannes opgetekend in zijn evangelie, aan het einde. Het is ná de verrijzenis van Christus. De apostelen hebben nog niet helemaal in de gaten dat de verrijzenis van Jezus hun leven totaal zal veranderen. Ze gaan gewoon vissen! De kost verdienen, werken. Heb jij altijd zin om te gaan werken, of om achter je studieboeken te kruipen?

Het lukt niet erg met die visvangst op het meer van Galilea. De apostelen vangen die nacht niets. Dat kan gebeuren. Geen vis te vinden in het donkere water. Je gooit de netten uit, maar het is vissen in het onbekende diepe. Je weet niet precies waar de vis zit. Je probeert gewoon.
En dan is er de onverwachte ontmoeting. Een onbekende man staat in de ochtend op het strand en vraagt om vis. Beschaamd moeten de apostelen zeggen: “Neen, we hebben niets gevangen.” En de onbekende man geeft hun de twijfelachtige opdracht nogmaals de netten uit te werpen, rechts van de boot. En Hij belooft hun dat ze dan wel iets zullen vangen.
De apostelen herkennen Jezus pas als ze inderdaad een net vol met vis kunnen ophalen. “Het is de Heer”, roept Simon Petrus uit. Jezus wordt herkend ná een bijzondere gebeurtenis. De apostelen – de geroepenen – worden getuigen van het wonder, getuigen van de levende Christus. Geroepen om getuige te worden en getuige te zijn.

Toen de apostelen zich bij Simon Petrus aanmeldden, hadden ze niet in de gaten dat het eigenlijk een roeping was. De mededeling van Simon Petrus – “ik ga vissen” – was achteraf gezien wel degelijk een uitnodiging, een vraag om mee te gaan, een roeping. Waarom komt jouw vriend jou vertellen dat hij naar de film wil? Hij hoopt dat jij mee gaat. Versta je die roeping? Begrijp je wat die ander eigenlijk wil zeggen?
Je komt tot geloof als je ingaat op de uitnodiging die klinkt. Je komt tot geloof als je je opricht, als je opstaat en meegaat om te zien. De apostel Paulus vertelt over zijn eigen bekering, dat Christus hem zei: “Richt u op en sta op uw voeten. Ik stel u aan tot getuige van wat u gezien hebt.”

Ons geloof, beste jongeren, is gebaseerd op het getuigenis van de apostelen. Wat zij hebben gezien en meegemaakt, hebben ze doorverteld en opgeschreven. Wij zijn geen directe getuigen. De getuigenissen van de eerste christenen zijn uitnodigingen aan ons, en maken ons ook tot getuigen. Wij staan in een keten van getuigen. In het begin van de vroege Kerk kon iemand nog zeggen: “Ik heb de apostel Johannes nog gekend.” En de volgende zegt dan: “Hij heeft de apostel Johannes nog gekend.” Wij kunnen ook iemand kennen die bijvoorbeeld koningin Wilhelmina nog heeft gekend en heeft ontmoet. Zo vormen wij een keten van getuigen de eeuwen door. Dat noemen wij ‘apostolische kerk’. En ons geloof steunt op betrouwbare getuigen.

In deze eucharistieviering staan we in nauw contact met de Heer zelf. Hij komt tot ons in het heilig Woord, in het heilig Brood, en in het samen zijn als volk van God, als deel van het wereldwijde volk van God. Hijzelf voedt en bevestigt ons. Als ik met een getuige mee ga, als ik me laat meenemen, loop ik de kans Hem zelf te ontmoeten en zelf getuige te worden.