Hoogfeest Maria Tenhemelopneming (c)

Mgr. Nicola Zanini


kerk Santa Maria Assunta, Giubiasco, Zwitserland



Jeremia 38, 4-6.8-10

Hebreeën 12, 1-4

Lucas 12, 49-53



We zijn in volle zomer, vakantietijd, met meer tijd voor onszelf, los van de vaste werkroutine. Met de Kerk vieren we het Pasen van Maria, een plechtigheid die goed past in deze tijd, omdat het op onze vaak vermoeiende levensweg een ‘vernieuwend’ vooruitzicht biedt.



De liturgie van vandaag nodigt ons uitdrukkelijk uit onze ogen en onze aandacht te richten naar boven, naar de eeuwige hemel, waar Maria opgenomen is “met lichaam en ziel”.

In het openingsgebed van deze viering, voor we de lezingen hebben beluisterd, hebben we gevraagd: “Heer, open onze ogen steeds voor het geluk dat ons wacht“.

Het is het eerste licht dat ons op deze plechtigheid wordt gegeven: om onze stappen te richten naar een doel, naar dat wat eeuwig blijft; en naar dat doel te verlangen!

Søren Kierkegaard, de Deense filosoof, een diepzinnig kenner van de menselijke ziel en een eerlijke gelovige, beweerde dat wat het meest ontbreekt in onze tijd, het eeuwige is.



Het is net als op een cruiseschip, zegt Kierkegaard, waarop de passagiers niet meer weten wat hun bestemming is. Ze zijn alleen nog maar geïnteresseerd in de stem die voortdurend het menu van de dag aankondigt. De scheepskapitein mag nog zo zijn best doen om aanduidingen over de gevolgde weg te geven, het enige waarin de passagiers zijn geïnteresseerd is het eten en het amusement aan boord.

Is het dat niet wat er ook met ons gebeurt? We lopen het risico het perspectief te verliezen van het uiteindelijke doel. Zo vallen we telkens terug op kortademige en kortzichtige keuzes, die vast hangen aan het hier en nu. Daarom wordt onze weg vermoeiend en lijkt de rode draak uit het boek van de openbaring het telkens te halen.



Als we vandaag kijken naar Maria in de hemel, is het alsof we op de drempel worden gebracht van de deur van de eeuwigheid en onze ogen een glimp zien van het eeuwige. Zo worden we geholpen de horizon van het doel dat voor ons ligt niet uit het oog te verliezen, om de tijd die ons gegeven is te beleven in overgave, vertrouwen en hoop. We worden opgeroepen om de schoonheid en het doel waarvoor we gemaakt zijn niet uit het oog te verliezen, zodat we niet gevangen worden genomen en vastgehouden door wat voorbijgaand is. De bestemming waar we naar toe reizen en die ons vandaag opnieuw wordt onthuld, geeft ons kracht en hoop, omdat ze ons laat ontdekken dat niets en niemand onze dorst naar grootsheid kan lessen, dan de God van het leven voor altijd. Ook vandaag weer krijgen we in het Magnificat te horen dat niemand zo klein is dat hij of zij onbelangrijk wordt en niemand zich zo verachtelijk kan voelen dat hij of zij geen barmhartigheid en vergeving zou kunnen kennen.



Laten we niet vergeten de aanlegplaats te bereiken! Het leven kan nooit een pelgrimstocht zonder bestemming of een vaartocht zonder haven zijn. En laten we zeker zijn: geen rode draak zal zegevieren, want zoals Johannes ons in de eerste lezing aankondigde: "Nu is gekomen het heil en de macht en het koningschap van onze God en de heerschappij van zijn Gezalfde.”

Onze blik naar boven, waarheen Maria ons leidt, wordt vandaag merkwaardig en paradoxaal genoeg ook terug naar beneden geleid. We worden uitgenodigd om onze blik te richten op de hemel voor een voorproefje van de eeuwigheid, verlossing en hoop, maar ook om ons leven meer te waarderen, onze aarde, een tuin geschapen voor ons allen.

Wij richten ons op tot God om man en vrouw te eren, in hun totaliteit: ziel en lichaam.



Te vaak horen en lezen wij het evangelie als een boodschap van redding voor de ziel, ten koste van het lichaam. Maar dat hoeft zo niet te zijn. Vandaag vieren we Maria, die nu in de hemel is, met ziel en lichaam. Net zoals ieder van ons nu is, gemaakt van ziel en lichaam. En zo zullen we het nog zijn, omvormd, in de eeuwigheid. De prefatie van vandaag suggereert ons dit duidelijk: "Heden is de Maagd Maria, Moeder van God, ten hemel opgenomen als eersteling en beeld van de Kerk".



Laten we dus dankbaar zijn voor het feest van Maria Tenhemelopneming! In zekere zin vormt het een van de meest geruststellende bewijzen van de geloofwaardigheid van het christendom en van het grote mysterie van de menswording: het goddelijke leven dat één is met het lichamelijke leven.



Hoe moeizaam en bedreigd ons leven ook is door “de 7 koppen van de rode draak” – door oorlog, honger, het lijden om een zieke geliefde of een scheiding in het gezin – het kan een volledig menselijk leven worden, omdat het goddelijke er in doorschijnt.

En het goddelijke en eeuwige in ons is allesbehalve onzichtbaar: het wordt waarneembaar en concreet in de zeer persoonlijke kenmerken van ons lichaam. De ziel van een persoon, kan eigenlijk niet worden gezien, behalve door zijn ogen, door de unieke manier waarop hij zijn handen beweegt, door de onmiskenbare cadans van zijn stem, door de manier waarop hij zich uitdrukt met zijn lippen. In één woord: door het lichaam. Ja, de ziel wordt 'gezien' door het lichaam. Ieder van ons heeft herinneringen aan dierbaren, die door hun manier van zijn voor ons 'mooie zielen' geweest zijn, zoals we in de volksmond zeggen.



Zoals dat lichaam van Maria dat op weg ging naar haar nicht Elizabeth en zong "Mijn ziel prijst de Heer". Een ziel gemaakt van de stem die Johannes doet opspringen in Elizabeths schoot, een ziel die concreet wordt in blikken die in staat zijn tot barmhartigheid, nederigheid, herinnering, dankbaarheid.

Een ziel, ook, doorboord door een zwaard, zoals de oude Simeon aan Maria zegde: de pijn om het verlies van haar Zoon, het lijden bij het zich afvragen welke betekenis sommige dingen hadden, zoals haar staan onder het kruis.



Maar het leven, ziel en lichaam, zegeviert, in Maria en in ons, omdat aan het kruis de laatste vijand die vernietigd moest worden de dood was. Dat herhaalt Paulus ons in de tweede lezing, en de verrijzenis van het vlees, die wij in geloof belijden, spruit uit hetzelfde hout van het kruis.



Het lichaam is inderdaad een groot mysterie, omdat het de uitdrukking is van de ziel: het is gevormd, onmerkbaar en mysterieus, in de baarmoeder van onze moeder; het ontwikkelt en groeit; het fascineert en trekt aan om een liefhebbend en geliefd lichaam te worden; het verheugt zich maar wordt ook verdrietig, het wordt ziek en dan vergaat het en verteert het.



Geconfronteerd met de onverbiddelijke evolutie van het lichaam die samenvalt met onze aardse reis - zouden we cynisch troosteloos blijven, als we niet de hoop hadden die in deze viering wordt verkondigd: ons mooie geloof dat ons verzekert van een doel, eeuwig leven, zelfs met ons lichaam, in een waarheid die, voor ons vandaag nog hoop is.



Maar het is een zekere hoop, want in Maria, ten hemel opgenomen, zijn al de eerste vruchten voor ons zichtbaar van het volle en authentieke leven, met ons hele zelf.

Ziel, om van dag tot dag te doen groeien door een lichaam, icoon van het Evangelie, zoals het leven van Maria.