Preek Pietro kardinaal Parolin
25 mei 2025
Co-kathedrale basiliek St. Nicolaas, Amsterdam
Als iemand Mij liefheeft, zal hij mijn Woord onderhouden, mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en verblijf bij hem nemen.
Uwe hoogwaardige excellentie monseigneur Hendriks, bisschop van Haarlem-Amsterdam, medebroeders in het episcopaat en het priesterschap, geachte hoogwaardigheidsbekleders, dierbare gelovigen mogen Jezus' woorden die we hoorden deze zesde paaszondag verlichten en ons inwijden in het mysterie van God die in onze ziel woont.
God in onze ziel kan alleen werkelijkheid worden als de gelovige de woorden van Christus koestert en ze naleeft.
Het Woord van God moet centraal staan in ons leven, want geloof ontstaat door het luisteren: “Shemà Israel”, “Luister, Israël” (Deut. 6,4). Alleen zo kunnen we komen tot de geloofsbelijdenis dat “de Heer, onze God, de enige Heer is”! Het luisteren naar Gods Woord moet absolute prioriteit krijgen in ons leven, zoals het dat ook heeft in het leven van de Kerk.
Wij allen zijn immers kinderen van dat Woord, dat ons heeft voortgebracht. Hoe meer het onderricht van Jezus doordringt in ons hart en onze geest vormt, des te levendiger zal Zijn aanwezigheid in ons worden: “Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond” (Joh. 1,14)!
De geloofsweg die wij als christenen zijn geroepen te gaan, is in wezen geworteld in het biddend ontvangen van het goddelijke Woord.
Denk aan de parabel van de zaaier, een kernpunt van Jezus’ onderricht (vgl. Mc. 4,13-20). Met deze parabel wil Hij ons het centrale belang van Gods Woord duidelijk maken, dat als zaad rijkelijk wordt gezaaid en vrucht zal dragen naargelang de ontvankelijkheid van de “grond”, die het hart en de geest van de mens symboliseert.
De Handelingen van de Apostelen, die we in deze paastijd lezen, beschrijven het leven van de eerste christelijke gemeenschappen en vertellen hoe het Woord van God, gepredikt door de apostel en na de verrijzenis van Jezus, leidde tot het ontstaan en de groei van die gemeenschappen. Zozeer zelfs dat de apostelen besluiten zich hier volledig op te richten: “Het is niet juist dat wij het Woord van God verwaarlozen om aan tafel te dienen… wij zullen ons wijden aan het gebed en de verkondiging van het Woord” (Hand. 6,2.4).
Op deze verkondiging van de Waarheid reageren helaas ook vandaag nog, zoals in de tijd van Jezus, de “kinderen van de duisternis” met een tegengestelde boodschap, die verwarring zaait onder de gelovigen, twijfel en dubbelzinnigheid verspreidt, zoals blijkt uit de eerste lezing van vandaag. Hoeveel “woorden die de geesten in beroering brengen” (Hand. 15,24) zijn er ook vandaag niet, zelfs binnen onze kerkgemeenschappen! Maar zoals we allemaal kunnen vaststellen, zijn we vrij om te luisteren naar woorden die verwarren of naar woorden die verlichten, rust brengen en vrede schenken.
Bij een recente ontmoeting heeft Paus Leo XIV de vertegenwoordigers van de media opgeroepen om “de oorlog van woorden en beelden” te stoppen, en hij herhaalde, in de geest van Paus Franciscus, dat het nodig is om “woorden te ontwapenen” om zo ook “de wereld te ontwapenen” (Ontmoeting met vertegenwoordigers van de media in Rome voor het conclaaf, 12 mei 2025).
Broeders en zusters, hoezeer zouden wij het Evangelie moeten verlangen, dat als Woord van God datgene tot stand brengt wat het verkondigt, want als God spreekt, schept Hij! Toch heeft Hij ook ons geloof nodig – geen oppervlakkig geloof, maar geloof dat ontspringt uit een open hart dat zich inzet om Gods Woord in het dagelijks leven na te leven. Het is de eeuwige verleiding van de gelovige om aan de oppervlakte te blijven, om niet na te denken over de waarheid en de zin van het leven, om zich niet te laten vormen door het Woord van het Leven in de Heilige Schrift – en zelfs om dat Woord te willen beheersen en manipuleren, om zich aan te passen aan de wereld in plaats van aan het Woord.
“Bekeer u en geloof in het Evangelie” (Mc.1,15): de Heer Jezus vraagt van ons slechts deze bekering tot Zijn Woord, met het eenvoudige en vertrouwende hart van een kind, want al het andere zal Hij doen door de werking van de Heilige Geest in ons.
De apostolische leiders van de eerste christengemeenschap hebben, zoals we in de Handelingen lezen, krachtig de leiding en werking van de Geest ervaren, zodanig dat ze zonder aarzelen konden zeggen: “Het heeft de Heilige Geest en ons goed gedacht” (Hand. 15,28).
We kunnen ons nauwelijks voorstellen hoe groot de transformerende kracht van de Geest is; maar we kunnen haar tot op zekere hoogte ervaren, als we, net als de Apostelen, ons hart openen voor het Woord van de Heer en ons aan Hem toevertrouwen.
Deze werking van de Geest is vandaag niet minder reëel en tastbaar dan tweeduizend jaar geleden, al kunnen de tekenen anders zijn. De Heilige Geest heeft zich talloze keren laten voelen in de Kerk, in kleine en grote bijeenkomsten van gelovigen die, net als de apostelen in de Bovenzaal van Jeruzalem, samen met Maria vurig zijn komst afwachtten.
Ook wij Kardinalen hebben dit zachte en stille waaien van de Geest ervaren tijdens het Conclaaf, bij de verkiezing van Paus Leo XIV op 8 mei jl., de dag van het gebed tot Onze-Lieve-Vrouw van Pompei! “De Helper, de Heilige Geest, die de Vader in mijn Naam zal zenden, zal u alles leren en u alles in herinnering brengen wat Ik u gezegd heb.”
Toch moeten we erkennen dat, zoals bij de eerste leerlingen, ook in onze gemeenschappen vaak een gebrek aan vertrouwdheid met de Heilige Geest heerst. Soms lijkt het alsof onze geloofsweg niet verder komt dan het mysterie van Jezus' dood en verrijzenis, alsof deze heilsgebeurtenissen losstaan van de gave van de Helper. Hoe vaak bereiken wij het Hoogfeest van Pinksteren niet helemaal onvoorbereid, maar wel zonder het vurige verlangen dat leefde in de eerste christengemeenschappen? En hoe vaak wordt Pinksteren na de liturgische viering snel weer vergeten?
Is dat misschien niet een van de voornaamste redenen waarom het christendom in veel delen van de wereld – ook in ons geliefde Europa – terugloopt? We zien immers met verdriet dat, tegelijk met de voortschrijdende secularisatie, het christelijke perspectief verdwijnt uit onze samenleving, alsof een volwassen wereld geen behoefte meer heeft aan God of het Evangelie. We zien dit bijna tastbaar gebeuren bij het sluiten van zoveel kerken – eens gevuld met gelovigen, nu bijna leeg.
Toch moeten we ook vandaag belijden dat “de arm van de Heer niet te kort is” (Num. 11,23), dat Gods Geest nog steeds de macht heeft om in te grijpen in de geschiedenis en in het leven van mensen. Maar dan moeten we ook erkennen dat het moeilijk is om in onze kerken “biddende gemeenschappen” te vormen, gemeenschappen die hun bestaansreden vinden in de belijdenis van Jezus’ Naam en in het gebed om de gave van de Geest.
Het boek Openbaring, dat we in deze paastijd lezen, helpt ons om de geschiedenis die wij meemaken te duiden met een geestelijke blik, gericht – zoals de tweede lezing onthult – op het geslachte en verrezen Lam, dat als lamp alles verlicht: “Hij heeft ons immers verlost uit de macht van de duisternis en overgebracht naar het Rijk van zijn geliefde Zoon” (Kol. 1,13). Dit is de nieuwe geboorte (vgl. Joh. 6,63) die de Heilige Geest in ons bewerkt, telkens wanneer wij ons openstellen voor Zijn Woord, dat vlees en bloed wordt in iedere eucharistieviering.
De werkelijke aanwezigheid van Christus in de Eucharistie wil ons winnen, wil ons aan Zich gelijkvormig maken. Hij wil in ons werken, Zijn Hart wil kloppen in het onze, om zich vervolgens – als het ware – naar buiten toe te geven.
Wij zijn immers geroepen om niet onszelf te geven, maar de Heer aan anderen te schenken, zoals Paus Leo XIV ons in zijn eerste homilie herinnerde: “Verdwijnen opdat Christus zichtbaar blijft, klein worden opdat Hij wordt gekend en verheerlijkt (vgl. Joh. 3,30), ons volledig geven opdat niemand de kans mist om Hem te leren kennen en lief te hebben” (Homilie van 9 mei 2025).
De Openbaring toont ons de goddelijke majesteit van Jezus, hoog verheven voor ons. De triomferende Kerk in de hemel en de strijdende Kerk op aarde leven van dezelfde Aanwezigheid van God en van het Lam, wiens licht alles verlicht.
Ook vandaag, in deze heilige tempel, vieren wij de Eucharistie, “het grote Sacrament”, als daad van aanbidding en deelname aan het leven van Jezus. Ik voel me bevoorrecht om dit samen met u te mogen vieren, allen verenigd met de nieuwe Herder van de universele Kerk en met zijn apostolische zegen.
De gelegenheid van het jubileum – 750 jaar sinds de stichting van de stad Amsterdam en de verheffing van deze Basiliek tot co-kathedraal – nodigt ons uit tot een bijzonder dankgebed. Niet iedereen weet dat juist een eucharistisch wonder, dat in 1345 in Amsterdam plaatsvond, sterk heeft bijgedragen aan de opkomst van de stad!
Sta mij toe af te sluiten met een gedachte aan Maria. Zij had geen hiërarchische rol in de gemeenschap van Jeruzalem of later van Efeze, maar zij straalde en straalt de aanwezigheid van Christus uit over heel de Kerk, vanwege haar onlosmakelijke eenheid met de Zoon en Zijn verlossingswerk.
Ik wil haar samen met u aanroepen met een titel die goed het belang van het luisteren weergeeft: “Maagd van de Stilte”.
Mogen wij van Haar leren, van haar onuitsprekelijke nederigheid, om stil te worden over onszelf, stil in ons oordeel over anderen, en vooral stil voor de Heer – opdat Hij tot ons kan spreken.
Laten we met vertrouwen onze toevlucht tot haar nemen, in een geest van overgave, en onze intenties leggen in haar hart: de intenties van de Heilige Vader, van deze mooie lokale Kerk, en van ieder van ons.
Opdat steeds meer, ook in dit edele Nederlandse land, de reddende kracht van Jezus aan het licht mag komen – tot lof en eer van de Vader, in de Heilige Geest.
Amen