7e Zondag van Pasen (c)
Abt Thijs Ketelaars
Basiliek van de H. Nicolaas, Amsterdam
Lezingen:
Handelingen 7, 55-60
Apokalyps 22, 12-14.16-17.20
Johannes 17, 20-26
Onlangs werden door paus Franciscus 10 leerlingen van Jezus heilig verklaard. Twee van hen kregen in de Nederlandse pers bijzondere aandacht.
Titus Brandsma, omdat het een man van eigen bodem was, een rasechte Fries. En de ander is Charles de Foucauld, een Fransman, werd gisteren herdacht in een viering in de Mozes en Aäron, want meer dan 70 jaar hebben kleine zusters van Charles de Foucauld hier in deze stad het leven gedeeld van mensen in de marge. En ze doen het tot vandaag toe.
Twee heiligen die het evangelie hebben beleefd. Broeder Charles door universele broeder te worden van jan en alleman, levend met en tussen de mensen, zonder vertoon en zonder de krant te halen. En Titus met een scherpe blik en een grote gevoeligheid voor de waardigheid van elk mens, want allen zijn kinderen van God. Die twee tonen ons dat heiligheid niet iets is van buitengewone prestaties of heldendaden, maar trouw in het alledaagse en aandacht voor het wezenlijke maken er de ziel van uit.
Alle tien die twee weken geleden in Rome werden heilig verklaard, staan in een rij die terugreikt tot aan het begin van de kerk. Deze kerk hier heeft het afgelopen jaar zijn eigen patroon opnieuw voor het voetlicht geplaatst. Nicolaas is Titus en Charles zo’n 1700 jaar voorafgegaan, maar zijn gedachtenis en zijn naam is nog springlevend. Hij was een redder in de nood en een mensenmens om met de woorden van uw onlangs overleden pastor Joop Stam te zeggen. Nicolaas, hij vraagt erom in het Amsterdam van vandaag nagevolgd te worden, niet in een publiekscampagne, maar op de manier van Nicolaas: in het verborgene, in zorg voor kleine mensen, die geen nummer zijn, maar een naam en gezicht hebben. Een simpel gebaar, een moment van stilstaan en aandacht geven, een vriendelijke blik, een belangstellende vraag, het maakt een wereld van verschil. Lezen wij niet in het evangelie over het geven van een beker koud water en het reiken van een beetje brood.
In de eeuwen tussen Nicolaas en Titus en Charles zijn er talloze andere vrouwen en mannen, die Jezus navolgenden.
Een van hen is Adelbert, die in Kennemerland, vanouds het hart van ons bisdom, heeft geleefd. Hij was metgezel van Willibrord bij zijn komst op het einde van de 7e eeuw. Op 15 juni van dit jaar 2022 is het 1100 jaar geleden dat het gebeente van Adelbert werd opgegraven en overgebracht naar de houten kerk die graaf Dirk II in Egmond voor hem bouwde.
Ik kan daar nu niet over uitweiden, maar dit wil ik nog met u delen: Al die eeuwen door is de gedachtenis van Adelbert bewaard gebleven en doorgegeven, tot op vandaag. Want Adelbert was een mensenmens zoals Jezus: hij leefde met en onder de mensen, niet boven hen. Hij deelde hun bestaan, bad met hen, luisterde naar hun verhalen en leefde zo het evangelie. En op die manier ontstond ook de vriendschap met de Egmonder Eggo. Zij zaten aan tafel kort voor Adelberts vertrek overzee. Zou hij nog terugkeren? Ja, Eggo, als deze appelpit die ik nu in het vuur gooi een boom is en vrucht gaat dragen, ben ik er weer. En zo geschiedde. Deze appel is geen oorzaak van scheiding en vervreemding zoals bij Adam en Eva, maar teken van hoop en liefde die vuur en water trotseren.
Adelbert, Titus, Charles en Nicolaas, mensen om na te volgen, zodat over 1100 jaar nog verteld wordt dat in 2022 dankzij de leerlingen van Jezus ieder in deze stad een naam en een gezicht kreeg.
Zo moge het zijn.