
Berlijn (KNA), 9 april 2025 – Het is vandaag precies 80 jaar geleden dat de Duitse protestantse theoloog Dietrich Bonhoeffer door de nazi’s in concentratiekamp Flossenbürg werd geëxecuteerd.
Dietrich Bonhoeffer is een van de grote figuren uit de kerkgeschiedenis. Zelfs kardinaal Gerhard Ludwig Müller, die een proefschrift over hem schreef, heeft er geen moeite mee om hem te eren als een “martelaar van het hele christendom”.
Onlangs probeerden evangelicale nationalisten in de VS hem voor het karretje te spannen bij van militante campagnes ten gunste van Donald Trump. De verzetsstrijder wordt “gebruikt om politiek geweld te legitimeren”, aldus een brief van Duitse en Amerikaanse theologen die in oktober werd gepubliceerd. Ook nazaten van Bonhoeffer protesteerden.
Internationaal netwerk
Bonhoeffer werd op 4 februari 1906 in Breslau (thans de Poolse stad Wrocław) geboren in een politiek liberaal gezin uit de hogere middenklasse. Hij groeide met zeven broers en zussen op in Berlijn, waar zijn vader Karl professor in de neurologie en psychiatrie was. Karl Bonhoeffer was niet bijzonder gelovig. Zijn moeder Paula, een domineesdochter, gaf Dietrich een christelijke opvoeding, maar zonder sterke banden met de kerk. Bonhoeffers verlangen om theologie te studeren zorgde ervoor dat de familie het hoofd schudde.
De theologische hoogvlieger had zijn doctoraat en habilitatie al voltooid toen hij 25 was. Hij bouwde al vroeg een internationaal netwerk op. Als predikant ging hij in 1928 naar de Duitse parochie in Barcelona. Een verblijf in New York in 1930 zou een blijvende invloed op hem hebben. In zwarte geloofsgemeenschappen in Harlem leerde hij praktisch pastoraal werk en hield hij zich bezig met vraagstukken over vrede en racisme.
Terug in Duitsland doceerde hij begin jaren dertig theologiegeschiedenis aan de universiteit van Berlijn. “De kerk is pas de kerk als ze er is voor anderen”, was een van zijn gedenkwaardige formuleringen.
Tegen het nationaalsocialisme
Toen de nazi's in 1933 de macht grepen, kwam Bonhoeffer meteen in de oppositie terecht. In een radioprogramma twee dagen na Hitlers benoeming tot rijkskanselier verdedigde hij de rechtstaat omwille van het welzijn van het volk; de microfoon werd afgezet.
Op Stille Zaterdag 1933 schreef hij zijn essay De Kerk voor de Joodse kwestie. Daarin maakte hij de verdediging van de mensenrechten tot een plicht voor de hele kerk en nam hij het op voor het Jodendom. Indien nodig moest de kerk “in de spaken van het wiel vallen”.
Opkomen voor Joden
Na de invoering van de Arische Paragraaf in de Evangelische Kerk op 6 september 1933, stelde Bonhoeffer de predikanten van de oppositie voor om de kerk te verlaten, omdat die een aanhangsel van de staat was geworden. Vervolgens richtte hij samen met Martin Niemöller en anderen de Pastors' Emergency Association op om de bedreigde predikanten van Joodse afkomst te beschermen. “Wie gregoriaans zingt, moet ook voor de Joden schreeuwen,” eiste hij in 1938.
Omdat Bonhoeffer geen predikant wilde zijn in de “ketterse Reichskirche”, ging hij als buitenlandse predikant naar Londen. Ondanks de dreiging van gevaar keerde hij in 1935 terug om het seminarie van ‘de belijdende kerk’ in Finkenwalde te leiden. Het werd twee jaar later gesloten, maar ging ondergronds. Bonhoeffer sloeg twee keer de kans af om in Amerika in ballingschap te gaan. Hij kreeg een verbod om les te geven, in 1940 zelfs om te spreken en in 1941 om te schrijven.
Staatsgreep tegen Hitler
In 1940 sloot hij zich aan bij de verzetsgroep onder leiding van zijn zwager Hans von Dohnanyi, admiraal Wilhelm Canaris en majoor-generaal Hans Oster. Officieel reisde Bonhoeffer namens de militaire verdediging naar Zwitserland, Noorwegen, Zweden en Italië om informatie in te winnen over de plannen van de Britten en Amerikanen. In werkelijkheid informeerde hij echter kerkleden in het buitenland over plannen voor een staatsgreep tegen Hitler.
In zijn Ethiek in 1940 legde hij uit dat zijn kerk had gefaald: Ze was stom waar ze had moeten schreeuwen, “omdat het bloed van de onschuldigen naar de hemel schreeuwde”.
Bonhoeffer aanvaardde de moord op een tiran met een bezwaard hart. Op 5 april 1943 werd hij beschuldigd van hoogverraad en landverraad vanwege zijn contacten met tegenstanders van de nazi's en werd hij eerst opgesloten in Tegel en daarna in de beruchte Gestapo-gevangenis in de Prinz-Albrecht-Straße. Daar schreef hij in een kerstbrief aan zijn verloofde het gedicht Von guten Mächten treu und still umgeben, dat vandaag de dag nog steeds troost biedt aan mensen ver buiten kerkelijke kringen.
Een paar maanden na de moordaanslag op Stauffenberg op 20 juli 1944 vond de Gestapo bewijzen voor Bonhoeffers betrokkenheid bij de coupplannen. Met het Rode Leger in aantocht werd hij eerst naar concentratiekamp Buchenwald bij Weimar gebracht, daarna via Regensburg en Schönberg in het Beierse Woud naar Flossenbürg, waar hij op 9 april 1945 op uitdrukkelijk bevel van Hitler samen met Canaris, Oster en anderen werd opgehangen. Zijn laatste overgeleverde uitspraak luidt: “Dit is het einde, voor mij het begin van het leven.”