Liggend in het gras kijkt Annemiek op tegen haar leermeester. ‘Door jou zie ik de hele wereld, begrijp ik eindelijk wat ons allen bindt’, schrijft ze in haar nieuwe column.
'Nogal onderweg waren we steeds. Te onrustig, te onvolwassen om ergens te wortelen. Ik leerde je kennen toen je nog piep was. Een weerloos niemendalletje. Ik zorgde voor je zoals ik voor mezelf probeerde te zorgen. Onbeholpen en goedbedoelend.
En het werkte. Je groeide, hoewel het niet veel voorstelde. We woonden in Amsterdam. Verslaafde voorbijgangers deden hun behoefte voor je neus. We moesten daar weg. Tijdens mijn vlucht uit de stad nam ik je mee. Ik hoopte dat je net als ik zou aarden op onze verse grond. Dat viel een beetje tegen. Zo schuchter bleef je, zo niet je plaats innemend.'
'Wat ben je ontzagwekkend geworteld'
'Toen zette ik je in het licht en groeide je hartstochtelijk op. Je gulle vruchten vielen jaarlijks in en over mijn schoot. Nu lig ik onder je. Onze nieuwe hobby. Ik streel je en geniet van je machtige stam. Wat ben je ontzagwekkend geworteld. En wat goed dat je dit keer een sabbatical genomen hebt. Geen vijgen dit jaar. Nu even niet.
Je bent mijn leermeester. Ik zie de onderkant van je bladeren. Allemaal uniek, en allen verbonden met je stam. Ieder blad reikt naar het licht. Door jou zie ik de hele wereld, begrijp ik eindelijk wat ons allen bindt. Geen zichtbare vruchten dit jaar. Je hartstocht sijpelt nu naar je wortels. Samen opgegroeid. Ik lig hier tegen je op te kijken.'