Vaticaanstad, 16 juli 2021 - Paus Franciscus heeft de viering van de Romeinse ritus van vóór Vaticanum II aan banden gelegd. Waar zijn voorganger Benedictus XVI in 2007 elke priester de bevoegdheid gaf om te celebreren volgens de “buitengewone vorm” van de Romeinse ritus, is het nu voortaan alleen de diocesane bisschop die in zijn bisdom bepaalt of de zogenoemde Tridentijnse mis gevierd wordt of niet. Dat staat in de vandaag gepubliceerde apostolische brief in de vorm van ‘motu proprio’ Traditionis Custodes.
Het document is volgens de paus het resultaat van een onderzoek door bisschoppen naar de toepassing van het motu proprio Summorum Pontificum van Benedictus XVI uit 2017. Daaruit zou bljjken dat de viering van de preconciliaire liturgie te vaak werd ingezet als kritiek op Vaticanum II, en zodoende de kerkelijke verdeeldheid zou stimuleren.
Johannes Paulus II en Benedictus XVI gaven aan sommige gemeenschappen, om de eenheid van de Kerk te bewaren, het recht om het door Johannes XXIII in 1962 geredigeerde Romeins Missaal te gebruiken. Maar na een brede raadpleging van het wereldepiscopaat en na advies van de Congregatie voor de Geloofsleer te hebben ingewonnen, voert de huidige pontifex veranderingen door.
“De liturgische boeken die door de heilige pausen Paulus VI en Johannes Paulus II overeenkomstig de decreten van het Tweede Vaticaans Concilie zijn uitgevaardigd, zijn de enige uitdrukking van de lex orandi [de wet van de christelijke bidpraktijk] van de Romeinse ritus”, luidt artikel 1 van Traditionis Custodes. Daarmee komt het onderscheid tussen “gewone vorm” en “buitengewone vorm” van de Romeinse ritus, waarvan Benedictus XVI sprak, te vervallen.
“De diocesane bisschop heeft, als moderator, promotor en bewaker van het gehele liturgische leven in de aan hem toevertrouwde Kerk, de plicht de liturgische vieringen in zijn diocees te regelen. Daarom is het zijn exclusieve bevoegdheid om het gebruik van het Missale Romanum van 1962 in het diocees toe te staan, volgens de richtlijnen van de Apostolische Stoel”, aldus artikel 2 van Traditionis Custodes.
In artikel 3 wordt onder meer geregeld in welke locaties de oude mis gevierd mag worden. Opvallend is dat Franciscus wil dat parochiekerken daarvoor niet in aanmerking komen. De lezingen tijdens de 1962-liturgie mogen niet in het Latijn worden voorgelezen maar in de volkstaal. Verder wijst de bisschop een priester aan die belast wordt met het celebreren van de oude mis voor gelovigen die dat wensen en met de pastorale zorg van hen.
Artikel 4 zegt dat als priesters die na de publicatie van Traditionis Custodes zijn gewijd het Missale Romanum van 1962 willen gebruiken daartoe een formeel verzoek moeten indienen bij de diocesane bisschop. Die moet vervolgens de Apostolische Stoel raadplegen alvorens toestemming te verlenen. Artikel 5 bepaalt dat priesters die reeds volgens het Missale Romanum van 1962 vieren, de diocesane bisschop toestemming moeten vragen om dit te blijven doen.
Franciscus schrijft in een begeleidende brief ter toelichting van het motu proprio Traditionis Custodes dat de eerdere toestemming om de oude mis vrij te celebreren “bedoeld was om de eenheid te herstellen van een kerkelijk lichaam met uiteenlopende liturgische gevoeligheden”. Maar in feite, vervolgt de paus, werd die toestemming “misbruikt om de kloven te verbreden, de verschillen te versterken en onenigheden aan te moedigen die de Kerk schaden, haar pad versperren en haar blootstellen aan het gevaar van verdeeldheid”.