In de Latijnse kerk is ‘aartspriester’ een synoniem van ‘deken’. In het oosterse christendom zijn aartspriesters geestelijken van een hogere titulaire rang.

Etymologie

De benaming 'aartspriester' is ontleend aan het Griekse voorvoegsel αρχι- (archi- = 'heersend') en het zelfstandig naamwoord πρεσβυτερος (presbuteros = 'ouderling'). Het Latijnse archipresbyter komt het eerst voor in kerkelijke geschriften die van de 4e eeuw dateren.

Hoofd presbyterium

Sint Hiëronymus († 420) schrijft in zijn brief aan de monnik Rusticus dat elke lokale kerk naast een bisschop en een aartsdiaken ook een aartspriester heeft. Hij doelt daarmee op het hoofd van de priesterstand, het presbyterium.

Eén per diocees

In het antieke christendom, toen er nog geen parochies waren, was er slechts één aartspriester per diocees. Doorgaans werd het oudste lid van het presbyterium voor dit ambt uitgekozen.

Vervanger van bisschop

In de oudst bewaarde Latijnse teksten over de taak van de aartspriester staat dat hij supervisie heeft over de priesters van de bisschopsstad en dat hij bij afwezigheid van de bisschop plaatsvervangend voorgaat in de eucharistie. Zoals de aartsdiaken de vicarius episcopi('plaatsbekleder van de bisschop') is in bestuurszaken, zo is de aartspriester degene die de bisschop bijstaat en zo nodig vervangt in het pastoraat en de eredienst. In de 7e tot de 9e eeuw is de aartspriester de verantwoordelijke clericus van de sacramentenbediening in de stad, vooral gericht op stervenden.

Verhouding tot aartsdiaken

In de vroege middeleeuwen staat de aartsdiaken hoger in rang dan de aartspriester. Echter, als de bisschopszetel vacant raakte, was de aartspriester de hoofdverantwoordelijke van het bisdom; dit vanwege het feit dat hij een hogere wijdingsgraad had dan de aartsdiaken. Vanaf de elfde eeuw komt het steeds vaker voor dat geestelijken met de rang van aartsdiaken ook de priesterwijding hadden ontvangen.

Vermenigvuldiging

Bij de kerstening van grote gebieden van Europa werden er overal buiten de metropolen en andere bisschopssteden moederkerken gesticht. Deze kerken stonden onder het gezag van de diocesane bisschop of van een koorbisschop. Ze werden echter bestuurd door aartspriesters. Bij meerdere moederkerken waren er dus meerdere aartspriesters per diocees. De aartspriesters bestuurden de hun toevertrouwde kerken onder toezicht van de bisschop en de aartsdiaken.

Kalendenvergadering

De aartspriester van een moederkerk had supervisie over de priesters die tot die kerk behoorden. Zij werden maandelijks door hun aartspriester bijeengeroepen voor de zogeheten Kalendenvergadering (genoemd naar de Kalendae, bij de Romeinen de eerste dag van de maand). Tijdens deze vergadering werden lopende zaken afgehandeld, gaf de aartspriester instructies met betrekking tot de eredienst en het pastoraat, en werden de geestelijken ingelicht over nieuwe kerkelijke richtlijnen.

Deken

Bij de opkomst van de parochies was een aartspriester de clericus die de hoogste in rang was binnen een cluster parochies die een diocesaan district vormde. Een aartspriester van zo'n district werd in de middeleeuwen steeds vaker decanus ruralis ('deken op het platteland') genoemd. Zo werd hij onderscheiden van de aartspriester van de bisschopsstad, die decanus urbanus werd genoemd.

Stadsaartspriester

De taken en bevoegdheden van de aartspriester van de bisschopsstad zijn in het Latijnse westen geleidelijk overgegaan op de wijbisschop en de proost van het kathedraal kapittel.

Hollandse Zending

In de Nederlandse kerkgeschiedenis heeft de term 'aartspriester' een specifieke betekenis gekregen. Na de Reformatie verdween de bisschoppelijke hiërarchie in de Noordelijke Nederlanden. De Heilige Stoel verklaarde de Republiek tot missiegebied (Missio Hollandica, 'Hollandsche Zending). De tot bisschop geconsacreerde appostolische vicarissen bestuurden de Hollandsche Zending in naam van de paus. Tussen hen en de pastoors stonden clerici die aartspriesters werden genoemd. Hun bestuursmacht was groter dan die van de huidige dekens (zie volgende alinea).

Vicarius foraneus

In de Codex van het Canoniek Recht van zowel 1917 als die van 1983 is een aartspriester degene die aan het hoofd van een dekenaat staat. De officieel juridische term voor een dergelijke clericus is vicarius foraneus. In Nederland is de gangbare naam van een vicarius foraneus of aartspriester: deken.

Pauselijke grootbasilieken

De hoofden van de kapittels van de vier pauselijke grootbasilieken in Rome (de Sint-Jan van Lateranen, de Sint-Pieter, de Sint-Paulus buiten de Muren en de Maria de Meerdere) worden aartspriester genoemd. Het betreft hier een eretitel waar geen bestuursmacht aan verbonden is. De Romeinse aartspriesters zijn in de regel kardinaal.

Oosters christendom

In de oosterse kerken bestaan binnen het presbyterium verschillende rangen, zoals het aartspresbyteraat, welke een ereambt behelst. Het zijn doorgaans seculiere priesters die de titel 'aartspriester' dragen. De hoogste presbyterale rang is die van de protopriester, daaronder komt de aartspriester, vervolgens de protosyngellos.

In de Slavisch-Byzantijnse traditie bestaan er naast de gewone aartspriesters ook titulaire aartspriesters die bisschoppelijke insignes mogen dragen, zoals een mijter.