In de Katholieke Kerk is sprake van apostasie of geloofsafval als een gedoopte het christelijk geloof in zijn geheel afwijst en dat willens en wetens doet. Kerkjuridisch gezien wordt apostasie beschouwd als een zwaar misdrijf dat excommunicatie tot gevolg heeft.

Geloofsafval
Het Griekse woord apostasia betekent letterlijk 'afval' in de zin van 'afvalligheid'. Het werkwoord 'afvallen' veronderstelt hier dat men ergens van afvalt. In dit opzicht wordt een geloofsovertuiging, een levensstaat of een gelofte bedoeld. Apostasie betekent doorgaans geloofsafval. Geloofsafvalligen worden ook wel 'apostaten' genoemd.

Zwaarste zonde
Apostasie in de zin van geloofsafval werd in de vroegste periode van het christendom naast moord en overspel beschouwd als een zonde van de zwaarste orde. Gedoopte moordenaars, overspeligen en apostaten verloren voorgoed het lidmaatschap van de Kerk. In latere eeuwen konden christenen die zich aan deze vergrijpen hadden schuldig gemaakt, alleen vergeving krijgen na openbare boetedoening.

Drie vormen
Paus Benedictus XIV (1740-1758) onderscheidde drie vormen van apostasie:
1. Apostasia a fide
2. Apostasia ab ordine
3. Apostasia a religione

Apostasia a fide betekent 'afval van geloof'. Van geloofsafval is volgens Benedictus sprake als een gedoopte persoon uit vrije wil het christelijk geloofsgoed in zijn geheel verwerpt. Apostaten moeten worden onderscheiden van lapsi. Lapsi waren christenen die onder dwang het geloof afzworen.

Apostasia a ordine betekent letterlijk 'afval van wijding'. Van deze vorm van apostasie is sprake als geestelijken die een sacramentele wijding hebben ontvangen (subdiakens, diakens, priesters, bisschoppen), ontrouw zijn aan de geloften en plichten van hun wijdingsstaat en zonder toestemming van de kerkelijke autoriteiten hun ambt verlaten.

Apostasia a religione betekent 'afval van het religieuze leven'. Van deze afvalligheid is sprake als een monnik (of moniale) besluit in weerwil van zijn geloften en in ongehoorzaamheid aan zijn overste de kloostergemeenschap waartoe hij behoort te verlaten.

Wetboek
In het huidig wetboek van de Katholieke Kerk, de Codex van het Canoniek Recht (CIC '83) wordt met apostasie geloofsafval bedoeld en in één adem genoemd met Ketterij en Schisma. Canon 751 luidt: Ketterij wordt genoemd het, na het ontvangen van het doopsel, hardnekkig ontkennen of in twijfel trekken van een of andere waarheid die met goddelijk en katholiek geloof geloofd moet worden; apostasie het volkomen afwijzen van het christelijk geloof; schisma het zich onttrekken aan het gezag van de Paus of aan de gemeenschap met de onder zijn gezag staande kerkleden.

Kerkelijke straffen
Personen die het misdrijf van apostasie bedreven hebben, moeten volgens canon 1041 van de Codex worden geweerd van het ontvangen van het sacrament van de Wijding. Volgens canon 1184 moeten publiekelijk bekende apostaten, ketters en schismatici van de kerkelijke uitvaart worden uitgesloten, 'tenzij zij vóór hun dood enige tekenen van berouw gegeven hebben'. De kerkelijke straf voor apostasie is excommunicatie 'van rechtswege' (canon 1364). Dat betekent dat zodra een gedoopte apostaat wordt, zijn lidmaatschap van de Kerk automatisch komt te vervallen. Aangezien de Kerk zichzelf beschouwt als heilsgemeenschap ('Buiten de Kerk geen Verlossing') is excommunicatie de hoogst denkbare straf.

Moeilijkheid
De vraag is of gedoopten die nooit het christelijk geloof hebben aangehangen, apostaat kunnen worden. Kerkjuridisch gezien, lijkt het antwoord daarop bevestigend te zijn. Toch is het moeilijk vol te houden te beweren dat iemand van een geloof kan afvallen dat hij nooit heeft gehad.