De Apostelen waren de gezanten van Jezus Christus die zijn goddelijke zending voortzetten nadat Hij ten hemel was opgevaren. 

Het Nederlandse woord apostel is de onvertaalde vorm van het Latijnse apostolus, dat op zijn beurt weer de onvertaalde vorm is van het Griekse αποστολος (apostolos); de onbepaalde wijs die daarbij hoort is αποστελλειν (apostollein), een samenstelling van απο (apo = ‘weg’) en στελλειν (stellein = ‘zenden’). Letterlijk betekent ‘apostel’ dus: ‘iemand die is weggezonden’, ‘iemand die eropuit is gestuurd’ of gewoonweg ‘gezondene’.

Dat ‘apostel’ in het Latijn en veel moderne talen onvertaald is gebleven, heeft te maken met de Bijbelse betekenis: Jezus stelde twaalf mannen aan die Hij uitzond om Hem te representeren. Om de uniciteit van dit door Jezus zelf gekozen college te benadrukken, ontstond het gebruik om de leden van dit college niet aan te duiden als ‘de gezondenen’, maar als ‘de apostelen’.

Jezus zelf is de Apostel bij uitstek, aangezien Hij de Gezondene is van God de Vader. Als geïncarneerd Woord van de Vader besloot hij mensen deelachtig te maken aan zijn goddelijke missie. Daarom riep Hij “tot zich die Hij zelf wilde. Hij stelde er twaalf aan om Hem te vergezellen en door Hem uitgezonden te worden om te prediken” (Mc. 3, 13-14). In deze twaalf gezondenen wordt zijn eigen zending voortgezet: “Zoals de Vader Mij zendt, zo zend Ik jullie” (Joh. 20, 21).

zie verder: Twaalf Apostelen.

Volgens de leer van de Katholieke Kerk, de Orthodoxe Kerk en de Oud-Oriëntaalse Kerken betekent Jezus’ belofte ‘Weet wel, Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voleinding van de wereld’ (Mt. 28, 20), dat de apostolische zending is overgedragen op anderen. De apostelen stelden daarom opvolgers aan. Deze opvolgers zijn, zo is de overtuiging van genoemde kerken, de bisschoppen.

“Om de hun toevertrouwde zending na hun dood te doen voortduren hebben de apostelen aan hun naaste medewerkers bij wijze van testament de opdracht gegeven het door hen begonnen werk te voltooien en te bevestigen, met de aanbeveling zorg te dragen voor de hele kudde, waarover de heilige Geest hen als herders van de kerk van God heeft aangesteld, Zij stelden dus zulke mannen aan en gaven hun vervolgens de opdracht ervoor te zorgen dat na hun dood andere beproefde mannen hun ambt zouden overnemen”, aldus de constitutie Lumen Gentium (nr. 20), een van de hoofddocumenten van het Tweede Vaticaans Concilie.

“Evenals het ambt blijft voortbestaan dat door de Heer in het bijzonder aan Petrus, de eerste van de apostelen, is toevertrouwd en dat aan zijn opvolgers overgedragen moet worden, zo blijft ook het ambt van de apostelen voortbestaan om de Kerk te hoeden, een ambt dat door het gewijde orde van bisschoppen blijvend uitgeoefend moet worden”, vervolgt Lumen Gentium, 20. Het is daarom dat de Kerk ervan overtuigd is dat “de bisschoppen krachtens goddelijke instelling de opvolgers zijn van de apostelen als herders van de Kerk. Wie naar hen luistert, luistert naar Christus, en wie hen versmaadt, versmaadt Christus en Hem die Christus gezonden heeft”.