Het arianisme is een christologische dwaalleer die op de eerste oecumenische concilies werd veroordeeld. Het is genoemd naar de Alexandrijnse priester Arius (256-336). Die zei dat de uit God de Vader voortgekomen Zoon niet eeuwig was. Hij was echter niet de eerste die het wezen van de Zoon ondergeschikt aan dat van de Vader achtte. De door Arius en anderen geopperde these veroorzaakte felle debatten in het Romeinse Rijk. Er ontstonden vier varianten op de leer van Arius, waardoor ‘arianisme’ een door de orthodoxe partij gebruikte verzamelnaam werd voor vier stromingen: zuiver arianisme, semi-arianisme, omeanisme en anomeanisme.
Arius
De vermoedelijk uit Libië afkomstige Arius had in Antiochië gestudeerd bij de theoloog Lucianus. In 313 werd hij priester gewijd voor de Kerk van Alexandrië, Egypte. Arius verdacht zijn bisschop, Alexander van Alexandrië, van sabellianisme. Volgens deze als ketterij veroordeelde leer waren de Vader en de Zoon twee verschillende wijzen waarop de ene God zich manifesteert. Arius bracht daartegenin dat de Zoon uit de Vader was voortgekomen. Doorredenerend kwam hij tot de overtuiging dat de Zoon een goddelijk wezen is dat door de Vader uit het niets is voortgebracht. De Zoon (de Logos, het Woord van God) is dus ondergeschikt aan de Vader en niet eeuwig, aldus Arius.
Eusebius van Nicomedia
Patriarch Alexander besloot de christologie van Arius voor te leggen aan een synode van Egyptische bisschoppen, die omstreeks 320 plaatsvond. Zijn leer werd er veroordeeld. Alexander riep hem op zich aan het oordeel van de synode te onderwerpen. Arius weigerde dat, zodat Alexander zich genoodzaakt voelde hem uit zijn ambt te ontzetten en te excommuniceren. Arius sloeg op de vlucht naar Caesarea, waar hij werd opgevangen door bisschop Eusebius. Daarvandaan stuurde hij een brief naar bisschop Eusebius van de keizerlijke residentiestad Nicomedia, een oude vriend die samen met hem bij Lucianus van Antiochië had gestudeerd. Eusebius van Nicomedia wierp zich op als Arius’ verdediger. Wat volgde was een theologische controverse die de gemoederen in heel het Romeinse Rijk zou bezighouden.
Concilie van Nicea
De leer van Arius had inmiddels zoveel aanhangers gekregen dat Constantijn I, die in 324 alleenheerser was geworden, bezorgd was over de eenheid in het Rijk. Religieuze twisten konden immers grote politieke gevolgen hebben. Daarom besloot hij een universele kerkvergadering te beleggen. De keizer nodigde alle bisschoppen van het Rijk uit zich over Arius’ leer uit te spreken en de kwestie te beslechten. In 325 vond dit eerste oecumenische concilie plaats in de stad Nicea.
In de minderheid
De voornaamste tegenstanders van Arius onder de 300 concilievaders waren: Alexander van Alexandrië, die zijn diaken Athanasius had meegenomen, Eustathius van Antiochië en Marcellus van Ancyra. De pro-Ariusfactie was ver in de minderheid. Invloedrijk was een middenpartij, die zich tot doel had gesteld een compromis te sluiten. Deze factie werd aangevoerd door Arius' protector, Eusebius van Nicomedia, die inmiddels Constantijns hofbisschop was geworden, en Eusebius van Caesarea. Uit het Westen waren er slechts vijf bisschoppen, onder wie Ossius van Cordoba. De bisschop van Rome, paus Sylvester I, was er zelf niet bij, maar liet zich vertegenwoordigen door de priesters Vitus en Vincentius.
Homo-ousios
Het theologische debat in Nicea ging over de verhouding van de Zoon tot de Vader. Allen waren het erover eens dat de Zoon geboren was uit de Vader. De medestanders van Arius echter meenden dat de Zoon dan niet gelijk kon zijn aan de Vader. Toen de discussie daarover zich ontvouwde en steeds feller werd, stelde Eusebius van Nicomedia voor een formule te aanvaarden uit een door hem gebruikte geloofsbelijdenis, waarin de Heer Jezus Christus werd beleden als “God uit God, Licht uit Licht, Leven uit Leven, enige Zoon, geboren vóór alle schepselen, verwekt door de Vader vóór alle tijden, door wie alles geschapen is”. Niemand had daar bezwaar tegen. Volgens Athanasius was het Ossius van Cordoba die toen voorstelde om het Alexandrijnse begrip ομοουσιος (homo-ousios) te gebruiken. Het betekent 'van hetzelfde wezen'. Men ging akkoord en men aanvaardde de formule ομοουσιον τωι Πατρι (homo-ousion tooi Patri), dat 'wezensgelijk aan de Vader' betekent. De Latijnse vaders vertaalde ουσιος echter niet met essentia, maar met substantia. De Latijnse formulering luidt dan ook: unius substantiae cum Patre.
Geloofsbelijdenis
Het uiteindelijke resultaat was de Geloofsbelijdenis van Nicea. Onmiddellijk werd daar deze tekst aan toegevoegd: “Wie echter beweren: 'Er was eens een tijd dat Hij [de Zoon] niet bestond' en 'Voordat Hij geboren werd, bestond Hij niet' en 'Hij is uit het niets geworden' of wie zeggen: 'God is van een andere substantie of wezen' of 'Hij is geschapen of veranderlijk', hen vervloekt de katholieke Kerk (hos anathematizat catholica Ecclesia).” Daarmee waren Arius en de aanhangers van zijn leer officieel veroordeeld.
‘Arianen’
Met de veroordeling door ‘Nicea’ was de kous echter niet af. De strijd was nog niet gestreden. Vooral in Constantinopel had Arius’ leer veel aanhangers. De orthodoxe theoloog Gregorius van Nazianze werd naar de hoofdstad gestuurd om er de Niceaanse positie te verdedigen. Hij deed onder meer met een lofrede op Athanasius van Alexandrië, die als de kampioen van de Niceanen werd beschouwd. In deze redevoering, uitgesproken in het jaar 380, sprak hij van ‘arianen’. Daarmee was hij de eerste die deze term gebruikte. Bisschoppen die de leer van Arius aanhingen, vonden de term een belediging, omdat zij zichzelf niet beschouwden als volgelingen van de priester Arius.
Nederlaag van Niceanen
In 358 besloot keizer Constantius II, sinds 353 alleenheerser van het gehele Rijk, de ‘ariaanse’ kwestie aan te pakken door het bijeenroepen van twee concilies: een voor de bisschoppen van het Westen en een ander voor de bisschoppen van het Oosten. In juli 359 vond in Ariminum (thans Rimini) het westerse concilie plaats. Er werd een nieuwe geloofsbelijdenis opgesteld, die door de meerderheid werd aanvaard. Het Niceaanse standpunt − de gelijkheid van de Zoon aan de Vader − onderuitgehaald. In plaats van 'gelijk in wezen' (homo-ousios) met de Vader' sprak men in Ariminum ook niet van 'gelijkend wezen' (homoi-ousios), maar van 'gelijkend op de Vader' (homoios tooi patri). Dit vertegenwoordigde het zogenoemde homoianisme, dat gesteund werd door Constantius II
Paus Liberius van Rome verwierp ‘Ariminum’ en riep onder anderen bisschop Servatius van Tongeren op zich ervan te distantiëren. Sint Hieronymus († 400) schreef jaren later over dit concilie zijn beroemd geworden regel: “De hele wereld zuchtte uit verbazing dat ze ariaans geworden was.” De synode van Constantinopel van 360 bevestigde het homoianisme en veroordeelde zowel het anti-arianisme als het strenge arianisme.
Vier ariaanse stromingen
De leer van Arius had vier stromingen opgeleverd:
- het zuivere arianisme: de Zoon is geboren uit de Vader in de tijd en zijn goddelijkheid is daarom ondergeschikt aan die van de Vader;
- het semi-arianisme: de afwijzing van de niceaanse leer dat de Zoon dezelfde substantie (ousia) heeft als de Vader terwijl bevestigd wordt dat de substantie van de Zoon wel gelijkt op die van de Vader (homoiousios);
- het homoianisme (omeanisme): de verwerping van de niet-Bijbelse term ousia en daarmee ook het niceaanse homoousios en het semi-ariaanse homoiousios; daarvoor in de plaats kwam de formule 'de Zoon gelijkt (homoios) op de Vader';
- het anhomoianise (anomeanisme): de extreem-arianistische leer die de gelijkheid en de gelijkenis van de Zoon met de Vader verwerpt (anhomoios = niet gelijkend).
Concilie van Constantinopel in 381
In 361 stierf Constantius II, de voornaamste protector van het arianisme. Onder keizer Valens vonden de arianen hun laatste toevlucht. Toen die in 378 overleed, was het gedaan met de macht van de ariaanse facties. Drie jaar later vond in Constantinopel, in opdracht van keizer Theodosius, een niceaan, opnieuw een oecumenisch concilie plaats. Daar werd voorgoed korte metten gemaakt met het arianisme. In grote meerderheid werd de Geloofsbelijdenis van Nicea bekrachtigd en hier en daar wat bijgesteld. Zo werd in de nieuwe tekst van het Credo wat betreft de christologie de formulering unius substantiae cum Patre (‘een in wezen met de Vader’) gewijzigd in consubstantialem Patri.