De rooms-katholieke priester Alfons Ariëns (1860-1928) was de grondlegger van de katholieke arbeidersbeweging. Als één van de eerste geestelijken stelde hij dat het bestrijden van armoede geen kwestie is van liefdadigheid maar van sociale gerechtigheid. Hij ontplooide zijn activiteiten in Enschede, maar kreeg al snel landelijke bekendheid. Ariëns is ook bekend als drankbestrijder. Sinds 1958 loopt er in de kerk een proces voor zijn zaligverklaring.

Jeugd
Alphonse Marie Auguste Joseph Ariëns werd geboren in 1860 te Utrecht. Zijn vader was advocaat en zijn moeder telg uit een vooraanstaande zakenfamilie. Het gezin bestond uit tien kinderen. Alfons was de vijfde. Voor een groot deel bracht hij zijn jeugdjaren door op Rolduc, een rooms-katholieke kostschool in Kerkrade voor jongens uit gegoede families. Daar vormde zich bij hem het idee om priester te worden.

Seminarie
De jonge Ariëns kon goed leren, maar was vanwege zijn verlegenheid en nervositeit niet echt populair. Na het behalen van het gymnasiumdiploma studeerde hij filosofie, ook op Rolduc, en vervolgens theologie aan het grootseminarie Rijsenburg in Driebergen. Daar werd hij eveneens gepest; vanwege zijn grote wijduitstaande oren noemden medeseminaristen hem Oriëns. Door zijn voorbeeldige studieresultaten en zijn vriendelijkheid won hij echter aan gezag.

Italië
Ariëns werd in 1882 priester gewijd. Van zijn familie kreeg hij een kostbare miskelk, die hij overigens jaren later verkocht om arbeiders te kunnen helpen. Drie jaar later promoveerde hij in Rome tot doctor in de theologie. Tijdens zijn studietijd in Italië werd zijn sociaal engagement aangewakkerd. Daar zag hij waar het kapitalisme in zijn ergste vorm toe kan leiden: kinderarbeid, mensonterende werkomstandigheden en bittere armoede in de volkswijken. In Turijn bezocht hij Don Bosco, de later heilig verklaarde oprichter van de congregatie van Salesianen van Don Bosco. Deze ontmoeting inspireerde hem enorm bij zijn latere pastorale werk onder de arbeiders en hun gezinnen.

Enschede
Enschede was de stad waar Ariëns in 1886 ging werken als kapelaan van de Sint-Jacobusparochie. De kerk stond in een volkswijk; Enschede had er als textielstad vele. Het proletariaat was omvangrijk en de bovenlaag klein. Aangegrepen door sociale wantoestanden als uitbuiting, extreme armoede, vrouwenmishandeling en alcoholisme ging Ariëns consequent aan de kant van de arbeiders staan. Zijn opstelling was voor een geestelijke in die tijd bijzonder; de baanbrekende encycliek Rerum Novarum (1891) van Leo XIII waarin de paus opkwam voor de rechten van arbeiders, moest immers nog geschreven worden.

Arbeidersbond
Het ontslag van een jonge wever in een fabriek was de aanleiding voor Ariëns' eerste publieke optreden in een arbeidsconflict. Op de fabriek waren stakingen uitgebroken en Ariëns trad op als bemiddelaar. Zijn naam was gevestigd, maar hij lag ook meteen onder vuur. Een deel van de katholieke geestelijkheid vond dat Ariëns zijn activiteiten weinig priesterlijk waren, socialisten beschouwden hem als een stakingsbreker en als verrader van de arbeidersklasse en de werkgevers zagen hem als revolutionair die het op hun bezittingen had gemunt. Ariëns trok zich van de kritiek niet veel aan en werkte continu om het lot van de arbeiders te verbeteren en spoorde hen aan zich te organiseren. Een eigen vakorganisatie was volgens hem nodig om de arbeiders tegen zowel de socialisten als de werkgevers te kunnen beschermen. Dat werd de R.K. Twentsche Fabrieksarbeidersbond.

Katholieke Werkman
Het motto van Ariëns was: 'Alles voor de arbeiders, alles door de arbeiders'. Daarom wilde hij van de bond geen voorzitter worden, maar geestelijk adviseur. Het was de eerste katholieke vakbond van het land en Ariëns richtte het weekblad De Katholieke Werkman op, een middel om bekendheid te geven aan de bond en om nieuwe leden te werven en zo te behoeden voor het socialisme, want deze ideologie werd door Ariëns net zo verworpen als door de kerkelijke autoriteiten van die tijd.

Interconfessionele bond
Later wist Ariëns de katholieke vakbond te integreren in de interconfessionele katoenbewerkersbond Unitas. Dat deed hij omdat werkgevers katholieke en protestantse arbeiders tegen elkaar uit probeerden te spelen. Maar aartsbisschop Hendrik van de Wetering van Utrecht, zijn superieur, was niet enthousiast over deze nieuwe bond, die hij voor katholieken dan ook verbood. Een nederlaag voor Ariëns die hij slikte omdat hij uiteindelijk niet ongehoorzaam wilde zijn aan zijn bisschop.

Miskelk verkocht
Ariëns was een gedreven organisator, maar met geld omgaan kon hij niet. Om veertig ontslagen arbeiders weer aan een baan te helpen richtte hij de coöperatieve weverij 'De eendracht' op. Dat werd een mislukking, want Ariëns was geen manager. Zelfs zijn miskelk moest hij verkopen om aan zijn schulden te kunnen voldoen.

Drankbestrijder
Meer succes had hij met het terugdringen van het alcoholisme. Een moeilijke klus, 'want kroegen omringden als muizenvallen iedere fabriek' om met zijn biograaf Gerard Brom te spreken. Naar Engels voorbeeld richtte hij een organisatie voor drankbestrijding op, die later de federatieve organisatie Sobrietas zou worden.

Vertrek uit Enschede
Zeventien jaar zou de priester in Enschede blijven totdat de aartsbisschop hem in 1901 benoemde tot pastoor in het boerendorp Steenderen in de Acherhoek, niet echt een promotie voor een Romeinse doctor. In 1908 werd Ariëns overgeplaatst naar Maarssen, waar hij tot 1926 pastoor bleef. In 1919 kreeg Ariëns hoge kerkelijke erkenning voor zijn werk toen de paus hem benoemde tot diens geheim kamerheer. Dat leverde Ariëns de titel Monseigneur (mgr.) op.

Maarssen
In Maarssen vierde Ariëns zijn veertigjarig priesterfeest; de miskelk die hij in Enschede had moeten verkopen kreeg hij als cadeau van de parochie weer terug. Sinds zijn vertrek uit Enschede bemoeide hij zich niet direct meer met het katholieke vakbondswerk. Wel zat hij regelmatig in adviescolleges en gaf hij lezingen over sociale onderwerpen. De politiek heeft hem nooit getrokken.

Dood
Zijn laatste jaren sleet hij in het moederhuis van de zusters van Sint Joseph in Amersfoort waar hij in 1928 overleed. Omdat hij tijdens zijn studietijd in Assisi lid geworden was van de Derde Orde van Sint Franciscus, werd zijn dode lichaam gehuld in een franciscaner pij. Ariens werd begraven op het katholieke kerkhof in Maarssen. Op zijn grafsteen staat slechts: Ariëns Priester. Zijn kelk wordt in de Heilig-Hartkerk van Maarssen bewaard.

Eerbetoon
De bekende schilder Jan Toorop vereeuwigde de priester in 1907. In Enschede staat sinds 1934 een standbeeld van hem. Het plein waarop dit beeld staat is in 1978 naar hem vernoemd. In Utrecht bestaat sinds 1979 het Ariënskonvikt, de priesteropleiding van het aartsbisdom Utrecht en het bisdom Groningen. Sinds 2001 organiseert het Ariënscomité de jaarlijkse Ariënslezing. In het jaar 2003 besloot het aartsbisdom Utrecht de Ariënsprijs in het leven te roepen, bestemd voor het beste diaconale project van het jaar.

Zaligverklaringsproces
Het Ariënscomité beijvert zich voor de heiligverklaring van Alfons Ariëns. Al in 1958 startte de toenmalige aartsbisschop Alfrink het zaligverklaringproces. Vanwege veranderde procedures vroeg de Romeinse Congregatie voor de Heiligverklaringen om een nieuw onderzoek. Op 9 mei 2005 installeerde kardinaal Simonis een diocesaan tribunaal dat moet vaststellen of rondom de persoon van Ariëns een bepaalde verering is ontstaan en dat hij 'door het volk' als een heilige wordt beschouwd en ervaren.