Uit de bewaard gebleven werken van Aristoteles (384-322 v.Chr.) blijkt dat hij streefde naar universele kennis. Er zijn bij hem grofweg drie kennisgebieden te onderscheiden: het gebruik van de rede (logica), het zijnde (fysica en metafysica) en het handelen van de mens (ethica). De wijsbegeerte bestrijkt de laatste twee; de logica is geen wijsbegeerte, maar een wijsgerig werktuig. Aristoteles was ervan overtuigd dat wijsgerige kennis niet enkel door zuiver denken te verkrijgen is. In tegenstelling tot zijn leermeester Plato hechtte hij grote waarde aan de waarneming. Uit de waarnemingsgegevens leidde hij af hoe een ding streeft naar zijn natuurlijke voltooiing, wat het wezen van het ding uitmaakt.
PHILOSOPHIA
Abstractie
Filosofie is voor Aristoteles het streven naar de ware kennis van alles wat noodzakelijk en onveranderlijk is. De weg daartoe is de studie van het concrete en het individuele. In tegenstelling tot Plato leert Aristoteles dat het bereiken van inzicht in het wezen der dingen niet buiten de zintuiglijke waarneming om kan. Dat inzicht komt tot stand door middel van abstractie: op basis van de gegevens die de zintuigen verstrekken dringt het intellect door tot de onveranderlijke kern van het zijnde, dat Aristoteles hupokeimenon ('substraat'), ousia ('wezen') of eidon ('vorm') noemt.
Studie naar vormen
De Aristotelische wijsbegeerte bestaat uit praktische en theoretische filosofie. De praktische filosofie betreft het handelen van de mens als moreel en politiek dier. De theoretische filosofie is onder te verdelen in drie disciplines:
- Physica: de studie van de 'vormen' van de veranderlijke dingen die niet op zichzelf bestudeerd kunnen worden, het wezen van bijvoorbeeld organismen en hemellichamen;
- Mathematica: de studie van de 'vormen' in de veranderlijke wereld die wel op zichzelf bestudeerd kunnen worden: de getallen en de meetkundige figuren;
- Metaphysica: de studie van de op zichzelf staande en onveranderlijke vormen: het Zijnde en God.
LOGICA
Analytica
Aristoteles is de eerste filosoof die zich op systematische wijze heeft beziggehouden met de leer van het geldig redeneren. Deze leer werd pas later logica genoemd. Aristoteles sprak zelf van analutika, dat met 'oploskunde' vertaald zou kunnen worden. De analytica behoort strikt genomen niet tot de filosofie, maar is er de propaedeuse van waarin de wijsgeren hun werktuigen krijgen aangereikt. De laat-antieke commentatoren van Aristoteles noemden het geheel van diens logische geschriften daarom Organon ('instrument').
Overzicht logische geschriften
1. Categoriae
In dit geschrift verdeelt Aristoteles de werkelijkheid onder in tien klassen (katègoriai). De eerste categorie noemt hij ousia, het wezen van een ding. De andere categorieën behelzen de niet-wezenlijk eigenschappen van een ding, zoals hoeveelheid, hoedanigheid, en gesitueerdheid in ruimte en tijd.
2. De interpretatione
Dit werk gaat over de classificatie van proposities (beweringen) als uitdrukkingen van de gedachte in taal. Aristoteles onderscheidt allereerst bevestigende en ontkennende proposities, vervolgens algemene, particuliere en singuliere propositie. Een voorbeeld van een bevestigende, singuliere propositie is: 'Socrates is een mens'. Voorbeeld van een ontkennende, particuliere propositie: 'Sommige mensen zijn geen filosoof'.
3. Analytica priora
Dit geschrift behandelt de syllogistiek, Aristoteles' leer van het syllogisme. Een syllogisme is een redeneerschema bestaande uit drie proposities: twee premissen en een conclusie. Voorbeeld: 'Alle katholieken zijn mens', 'de paus is katholiek', 'Dus: de paus is een mens'.
4. Analytica posteriora
Hierin werkt Aristoteles zijn wetenschapstheorie uit, het gaat vooral over deductie, axioma's, postulaten en definities.
5. Topica
Dit gaat over de techniek van het voeren van een wetenschappelijke debat (dialectiek).
6. Sophistici Elenchi
Over drogredenen en oneigenlijke argumenten.
PHYSICA
Geschriften
In het Corpus Aristotelicum nemen de natuurfilosofische geschriften een grote plaats in. De belangrijkste zijn Physica, De Caelo, De generatione et corruptione, Meteorologica, De anima, Parva naturalia en de zoölogische geschriften (zie onder).
Beweging
De fysica van Aristoteles houdt zich bezig met het onderzoek naar de werking van de dingen in de veranderlijke wereld. Deze werkelijkheid wordt door Aristoteles phusis genoemd, dat doorgaans met 'natuur' wordt vertaald. Toch betekent phusis niet helemaal hetzelfde als het Latijnse natura. Het komt van phuesthai, dat 'groeien' betekent. Zo betekent phuton 'gewas' of 'plant'. De wezenlijke eigenschap van 'fysische' dingen is dat ze groeien of liever gezegd: bewegen en bewogen worden. Naast algemene beschouwingen over de beweging in de natuur, heeft Aristoteles zich vooral toegespitst op de theorie van de hemellichamen en de levende natuur. Tot die laatste categorie behoren zijn geschriften over de ziel, het menselijk lichaam, het dierenrijk en de planten (zijn botanische werken zijn echter verloren gegaan).
Verandering
In de Physica en De Caelo behandelt Aristoteles de beweging (kinèsis). Beweging is verandering. Alle natuurdingen ondergaan een veranderingsproces. Soms veranderen dingen in andere dingen, zoals een rups in een vlinder; het gebeurt ook dat een verandering het wezen van iets niet aantast, zoals water in waterdamp. Er bestaat dus substantiële en accidentele verandering.
Oorzaken van verandering
Aristoteles maakt in navolging van zijn leermeester Plato een onderscheid tussen Zijn en Worden. In het Zijnde zijn volgens Aristoteles twee niveaus te onderscheiden: to dunamei on ('het potentiële zijnde') en to energeia on ('het verwerkelijkte zijnde'). Verandering (beweging) is de overgang van het mogelijke naar het werkelijke. Deze overgang noemt Aristoteles entelecheia, dat met 'voltooiing' vertaald kan worden. Ieder bestaand ding is een geactualiseerd zijnde (Cicero vertaalde entelecheia met actualitas).
Vorm en stof
Dat een ding de potentie heeft om iets anders te worden wordt veroorzaakt door de hulè('materie'). De oorzaak van de actualisering van het potentiële is gelegen in de eidos ('idee') of morfè ('vorm'). De vorm is niet zoals in Plato's ideeënleer transcendent, maar immanent: het maakt het concrete ding tot wat het is. Dát het is, wordt door de materie veroorzaakt. Vorm en materie kunnen in de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid niet los van elkaar bestaan.
Werk- en doeloorzaak
Naast vorm en materie zijn er nog twee andere oorzaken die verandering teweegbrengen. Aristoteles spreekt van uitwendige oorzaken: de werkoorzaak en de doeloorzaak. de eerste is de bewerkende kracht van de verandering, de tweede is het doel van de verandering. Dit kan uitgelegd worden aan de hand van de metafoor van de vervaardiging van een standbeeld. Een beeldhouwer beitelt (werkoorzaak) uit marmer (stofoorzaak) een ontworpen beeld (vormoorzaak) om er een zaal mee te versieren (doeloorzaak).
Teleologie
Het kernbegrip entelecheia werd door Aristoteles gevormd uit de woorden en ('in'), telos ('doel') en echoon (betreffend). Telos is een aristotelisch kernbegrip. Het wordt vaak met 'doel' vertaald, maar 'vervulling' is beter. Ieder zijnde streeft volgens Aristoteles naar het bereiken van zijn telos. De telos van de meeste dingen is het verkeren in rust. De hele natuur wordt bewogen door de entelechieën van de concrete zijnden. Dit principe wordt teleologie genoemd. Ook de mens is teleologisch bepaald (zie ETHICA).
Onbewogen beweger
Iedere entelechie wordt door een uitwendige oorzaak in gang gezet. Volgens Aristoteles is het onmogelijk dat er een oneindige reeks van oorzaken bestaat. Daarom is er volgens hem een Eerste Onbewogen Beweger (to prooton kinoun akinèton), een godheid die oorzaak en telos van iedere beweging is. Hij heeft geen materie en is puur energeia.
Kosmologie
Volgens Aristoteles is de aardse werkelijkheid opgebouwd uit de vier elementen aarde, water, lucht en vuur. Die 'ondermaanse wereld' rust in het midden van de kosmos. De hemellichamen zijn gemaakt van het vijfde element ether en bewegen zich in cirkelvorm rond de aarde. In de buitenste ring van de kosmos bevindt zich de sfeer van datgene wat als eerste door de Onbewogen Beweger bewogen is.
Psychologie
Alle levende wezens (dzooia) bestaan volgens Aristoteles uit lichaam en ziel (psuchè). De ziel is van het levend wezen de morfè en het lichaam de hulè. De ziel heeft primair een groeifunctie. Bij planten is de ziel enkel dat: het groeibeginsel van het stoffelijk ding door middel van voeding. Voor de dieren heeft de ziel naast een groei- ook een waarnemingsfunctie. De zielen van de hogere dieren hebben bovendien nog twee andere functies: begeren en in-beweging-zetten. Het hoogste dier is de mens. De menselijke ziel beschikt over een vijfde functie: denken, bestaande uit een passief en een actief gedeelte. Het actieve deel noemt Aristoteles ho poiètikos nous ('de handelende geest'). Deze geest is onafhankelijk van het lichaam, hij komt van buiten en is goddelijk. In tegenstelling tot de passieve geest vergaat hij bij de dood niet.
Zoölogie
Van Aristoteles' zoölogische (dierkundige) oeuvre is slechts een vijfde bewaard gebleven. De belangrijkste geschriften zijn Historia animalium, De partibus animalium, De motu animalium en De incessu animalium. Bijna tweeduizend jaar lang was Aristoteles de onbetwiste autoriteit op het gebied van biologie. Zijn indeling van de diersoorten werd gehandhaafd totdat Linnaeus (1707-1778) een moderne classificatie van planten en dieren introduceerde. Aristoteles deelt in eerste instantie het dierenrijk op in bloedhebbende dieren en bloedloze dieren. Tot de laatste groep behoren de inktvissen, schaaldieren, insecten en schelpdieren. De bloedhebbende dieren deelt hij op in twee groepen: de levendbarenden en de eierleggers. De levendbarenden bestaan uit de viervoeters, de pootlozen en de gevleugelden; de eierleggers uit de geschubden, de vogels en de vissen.
METAPHYSICA
Metafysica
'Metaphysica' is de naam van een verzameling van veertien boeken over 'het zijnde als zijnde'. Het woord metafysica is afgeleid van het Griekse ta meta ta phusika ('wat na het natuurlijke komt'). Er is lang gedacht dat dit doelde op het werk dat in de door Andronikos van Rhodos (ca.50 v.Chr.) uitgebrachte editie van het Corpus Aristotelicum ná (meta) de natuurfilosofische geschriften (Phusika) kwam. Men heeft echter aangetoond dat deze interpretatie onjuist is, aangezien de term metafysica reeds vóór de tijd van Andronikos gebruikt werd. Wellicht heeft de term een didactische betekenis: het is verstandig om eerst kennis te nemen van de natuurfilosofie om vervolgens de meest fundamentele problemen van de filosofie te behandelen. En dat is wat metafysica behelst: het gedeelte van de theoretische wijsbegeerte dat zich bezighoudt met de grond van de werkelijkheid.
Het zijnde als zijnde
Aristoteles noemt de fundamentele wijsbegeerte de wetenschap die 'het zijnde als zijnde' (to on èi on) bestudeert. Het zijnde is allereerst datgene wat het ding tot dát ding maakt, hè ousia ('het wezen', substantia in de Latijnse Aristoteles-vertalingen). De eigenschappen van een ding die tot het niveau van het Worden behoren, zijn de accidenten die hij reeds in de Categoriae beschreef. Het zijnde kan vervolgens potentieel of actueel zijn (zie boven: PHYSICA, Oorzaken van verandering). Het verwerkelijkte zijnde heeft een hogere zijnsgraad dan het in-aanleg-zijnde. Er bestaat een wezen dat zuiver actualiteit is. Aristoteles noemt deze entiteit hè prootè ousia (het hoogste wezen).
God
In Boek Epsilon van de Metaphysica spreekt Aristoteles over de hè prootè philosophia ('de eerste wijsbegeerte'). Deze houdt zich bezig met het hoogste wezen: de eeuwige en onveranderlijke en daarom goddelijke substantie. Deze wetenschap noemt hij theologie. Als Aristoteles in de Metaphysica over God spreekt heeft hij het over de Eerste Beweger. Dit wezen zet de hoogste hemelse sferen in beweging en wordt zelf door geen andere entiteit in beweging gezet. Hij is uitsluitend geest, omdat hij vrij is van materie. Hij is zuivere entelechie en daarom uniek: er is maar één Eerste Beweger. Zouden er meerdere zijn, dan hebben zij ook materie, omdat materie de mogelijkheidsvoorwaarde is van veelheid. Aangezien de eeuwige godheid geheel onstoffelijk is en dus uitsluitend geest, kan zijn energeia uit niets anders bestaan dan denken. De godheid denkt echter slechts zichzelf. Zou hij ook iets anders dan zichzelf denken dan is in hem veelheid, wat in tegenspraak is met zijn singuliere karakter. God is dus het denken van het denken. In die hoedanigheid beweegt hij het universum niet als werkoorzaak: dat wil zeggen dat hij niet rechtstreeks in de kosmos ingrijpt. Hij beweegt de kosmos als doeloorzaak. Slechts door te zijn, zet hij het kosmische gebeuren in gang (Boek Lambda).
ETHICA
Ethica Nicomachea
In het Corpus Aristotelicum bestaan vier moraalfilosofische geschriften: de Ethica Eudemia, de Magna moralia, de Ethica Nicomachea en de Politica. Alleen over de laatste twee bestaat nagenoeg geen twijfel dat het om authentieke werken van Aristoteles gaat. Het beroemdste werk is de Ethica Nicomachea. Het betreft nagelaten collegeaantekeningen die niet voor publicatie bestemd waren. De tekst is niet bedoeld voor jonge studenten, maar voor de wetgevers van Athene.
Politiek dier
De mens is volgens Aristoteles een dzooion politikon ('een levend wezen dat op de polis betrokken is'). Net als bij Plato gaat het in de aristotelische ethiek om de plaats van de mens in de stadstaat (polis). Echter bij Aristoteles is de staat er omwille van de mens. De staat helpt het menselijk individu zijn telos te vinden, met andere woorden: de staat is er ten behoeve van de entelecheia, devolledige ontplooiing van de mens. Toch gaat het bij Aristoteles niet primair om het ik maar om het wij. Alleen in gemeenschap met anderen komt de mens tot voltooiing.
Eudaimonia
In het eerste deel van de Ethica Nicomachea schetst Aristoteles het hoogste voor de mens nastrevenswaardige goed. Hij noemt het eudaimonia, van eu (goed) en daimoon (demon, god, geest). Dit moraalfilosofisch kernbegrip wordt doorgaans met 'geluk' vertaald, maar het betekent ook 'van het goede bezeten zijn', 'gezegend zijn', 'voldaanheid' en 'deugdelijkheid'. Eudemonia is voor Aristoteles 'het goede leven en het goede handelen'.
Genot, eer of deugd
Alle mensen streven naar de eudaimonia. Mensen denken echter verschillend over wat dit inhoudt. De meeste verwarren eudaimonia met hedonè ('genot'). Anderen menen het te vinden in timè('aanzien'). Het beste waarnaar de mens volgens Aristoteles kan streven is de arète ('deugd'). Alleen zij die zich wijden aan een leven van beschouwing komen tot het inzicht dat een deugdzaam leven tot het hoogste geluk leidt.
Deugden
Alleen met rede (logos) begiftigde wezens kunnen deugdzaam zijn. De deugd is een verworven, goede en duurzame eigenschap van iemands persoonlijkheid die zich manifesteert in diens spreken, denken, doen en laten. Als een deugd eenmaal is verworven zal de mens spontaan tot het goede in staat zijn. Aristoteles onderscheidt twee soorten deugden: intellectuele deugden en morele deugden. De intellectuele deugden zijn sophia (inzicht) en phronèsis (wijsheid); zij regelen de rationele activiteit. Morele of karakterdeugden stellen de mens in staat in uiteenlopende situaties voortreffelijk te handelen. Aristoteles noemt de deugden dapperheid, matigheid, vrijgevigheid, grootmoedigheid, fierheid, rechtvaardigheid, beheerstheid en vriendschap. De karakterdeugden hebben met elkaar gemeen dat zij een middenpositie tussen twee extreme karaktereigenschappen innemen. Zo is dapperheid het juiste midden tussen lafheid en overmoed.
Politiek
De staat is er omwille van 'het goede leven en het goede handelen'. In de Politica zegt Aristoteles dat de beste staatsvorm de politeia is. Net als de monarchie en de aristocratie is de politeiagefundeerd op wetten en gericht op het algemeen belang. Daartegenover staan de slechte staatsvormen tirannie, oligarchie en democratie. In de tirannie dient de staat slechts het belang van de ene heerser, in de oligarchie de belangen van enkele heersers en in de democratie de belangen van de meute. In de politeia zijn de burgers zelf betrokken bij defensie, wetgeving en rechtspraak. Aristoteles zegt dat echter niet iedereen burger kan zijn; sommigen zijn van nature slaaf. Vrouwen zijn volgens hem ongeschikt voor bestuurstaken, omdat zij van nature onderworpen zijn. Ook mannelijke burgers die dagelijks hun kost met handel of ambacht moeten verdienen, zijn ongeschikt voor het staatsbestuur; zij kunnen zich immers niet geheel en onverdeeld aan het algemeen belang wijden.
Verantwoording:
Aristoteles, Ethica, Ned. vertaling: C. Pannier en J. Verhaeghe, 1999
Aristotle, The Metaphyics, Eng. vertaling: H. Lawson-Tancred, 1998
E. De Strijcker, Beknopte geschiedenis van de antieke filosofie, 1987
Robin Lane Fox, Alexander the Great, 1973
Josef Pieper, Scholastik, 1960
Bertrand Russell, History of Western Philosophy, 1946
Thomas van Aquino, Summa theologiae
Charles Vergeer, Eerste vragen. Over de Griekse filosofie, 1990