De Bijzondere Synode van de Bisschoppen van Nederland vond plaats van 14 januari tot en met 31 januari 1980. Deze synode was bedoeld om een einde te maken aan de voortdurende tegenstellingen binnen de Nederlands Bisschoppenconferentie en vond op initiatief van de zalige paus Johannes Paulus II plaats. Hij had daartoe een suggestie opgevolgd van de Nederlandse primaat Johannes kardinaal Willebrands.

De Nederlandse Kerkprovincie gold tot aan het einde van de jaren zestig als een voorbeeld van Rome-getrouw, goed georganiseerd en vroom katholicisme. Vanaf het begin van de jaren zestig begonnen de Nederlandse katholieken steeds meer een eigen koers te volgen. De verklaring daarvoor kan in de eerste plaats gevonden worden in de maatschappelijke ontwikkelingen van na de Tweede Wereldoorlog. Daarin was in toenemende mate de nadruk komen te liggen op individuele verantwoordelijkheid en individuele ontplooiingskansen. Deze nieuwe vorm van individualiteit leek zich slecht te verhouden tot, al dan niet kritiekloze, loyaliteit aan een Wereldkerk die wel uit moest gaan van een centraal leergezag dat door alle gelovigen werd eerbiedigd.

De pil als voorbeeld
Voor de nieuwe kansen voor het individu werden de voorwaarden ook gecreëerd door nieuwe technologische ontwikkelingen. Als een voorbeeld daarvan kan de anticonceptiepil gelden. Die maakte het echtparen en, bovendien, zelfstandige vrouwen, mogelijk om zelf afwegingen te maken over of en in welk tempo zij kinderen wensten te krijgen. De pil zelf was sinds het begin van de jaren zestig op de markt. Katholieke echtparen wachtten in spanning af welk standpunt de Kerk zou innemen ten opzichte van deze nieuwe mogelijkheid om zelf de omvang van het kindertal te bepalen. De Kerk zweeg in eerste instantie. Totdat op 21 maart 1963 de Bossche bisschop Bekkers in een praatje voor de KRO-televisie zei dat het “(...) gehuwden – en ook zij alleen – de vraag (kunnen) beantwoorden wat Gods roeping en levensopdracht voor hen concreet betekent, en welke de grootte van hun gezin en hoe de opeenvolging van de kinderen moet zijn.”

Tweede Vaticaans Concilie
Onderwijl was in Rome inmiddels het Tweede Vaticaans Concilie van start gegaan. Deze grote kerkvergadering was door de zalige paus Johannes XXIII bijeengeroepen om de Kerk bij de tijd te brengen. Onder Nederlandse katholieken, en zeker ook onder het Nederlands episcopaat, had de afkondiging van het Concilie de hoop aangewakkerd dat dit 'aggiornamento' tal van moderniseringen in zou kunnen houden op het gebied van de leer van de kerk in zowel liturgisch, kerkpolitiek als etisch opzicht. De Nederlandse bischoppen zetten onder leiding van kardinaal Bernardus Alfrink vooral in op de bisschoppelijke collegialiteit. Deze nieuwe vorm van spreiding van macht en zeggenschap was niet in de eerste plaats bedoeld om het pauselijk primaat aan te tasten, maar wel om de invloed van de Romeinse Curie, het bestuursapparaat van de paus, terug te dringen. Ook wilde men meer ruimte voor eigen ontwikkelingen binnen de lokale kerken die, in verbondenheid met de paus, samen immers de Wereldkerk vormden.

Noordwijkerhout
Het Concilie leidde uiteindelijk tot een grondige hervorming van de liturgie, tot een berouwvolle houding ten opzichte van andere wereldgodsdiensten, waaronder in het bijzonder het Jodendom, en tot een nieuwe impuls voor de eenheid van de christelijke kerken. Op tal van andere terreinen bleven vernieuwingen uit. Zo bood het Concilie geen uitzicht op herwonnen autonomie voor lokale kerken en gaf het geen antwoord op tal van ethische vraagstukken, zoals de pil, of op vragen naar de positie van de vrouw in de Kerk en het priestercelibaat. De Nederlandse Kerkprovincie liet zich daaraan in eerste instantie weinig gelegen liggen. De bisschoppen organiseerde een zogenoemd 'pastoraal Concilie' in Noordwijkerhout. Hier zouden de Nederlandse katholieken de kans krijgen mee te spreken over de vertaling van de uitkomsten van Vaticanum II naar de Nederlandse situatie. Vanzelfsprekend kwamen hierbij ook die onderwerpen aan de orde die door het Concilie zo zorgvuldig waren vermeden zoals voorbehoedsmiddelen en celibaat. Over die twee onderwerpen had paus Paulus VI, die in 1963 Johannes XXIII was opgevolgd, weliswaar twee encyclieken geschreven waarbij voorbehoedsmiddelen werden verboden en waarbij het celibaat werd gehandhaafd maar dat weerhield de Nederlandse katholieken er niet van op beide punten tal van vergaande, en aan die encyclieken tegenovergestelde, eisen te stellen.

Bakzeil
De Nederlandse ontwikkelingen werden door de wereldpers met argusogen gevolgd. In de wereldpers werd met verwondering op deze katholieke 'hollanditis' gereageerd en met name de Italiaanse kranten, die ten Vaticane vanzelfsprekend goed werden gelezen, putten zich uit in verslaglegging en commentaren waaruit haast wel moest blijken dat de Nederlandse Kerkprovincie het spoor was bijster geraakt. De Nederlandse bisschoppen haalden zelf snel bakzeil in Rome. Kardinaal Alfrink werd diverse keren in Rome ontboden waarin hem in niet mis te verstane woorden werd duidelijk gemaakt dat het maar eens afgelopen moest zijn met de Aleingang van de Nederlandse katholieken. Paus Paulus VI zelf was onderwijl steeds meer in de greep geraakt van zijn Curie die overwegend bestuurd werd door kardinalen die allerminst tot de voorhoede gerekend konden worden. Sterker nog: de Curie had de handen eraan vol om de besluiten van het Concilie zoveel mogelijk van een conservatieve uitleg te voorzien. Voor nog veel verder gaande moderniseringen was in deze constellatie geen ruimte.

Bisschopsbenoemingen
Het standpunt van paus en Curie werd als het ware krachtig onderstreept door twee bisschopsbenoemingen. In 1970 benoemde de paus, buiten de voordracht van het Rotterdamse Kapittel, Ad Simomis tot bisschop van Rotterdam. Drie jaar later kwam op vergelijkbare wijze de benoeming van Jo Gijsen tot bisschop van Roermond tot stand. Beide nieuwe bisschoppen golden als zeer conservatief en beiden werden benoemd zonder enige vorm van inspraak van de gelovigen of zelfs maar van de collegae-bisschoppen. Met deze benoemingen was de kiem gezaaid voor een vergaande polarisering binnen de Nederlandse Kerkprovincie. Dit alles vond plaats in een context waarbij onder het katholieke volksdeel een massale uittocht plaatsvond en het aantal priesterroepingen tot een dieptepunt daalde. De eens zo bloeiende katholieke gemeenschap verkeerde in een diepe crisis waarin zij bovendien werd geconfronteerd met een verdeeld bisschoppencollege.

Parallelle kerkprovincie
In 1976 was kardinaal Alfrink opgevolgd door kardinaal Willebrands. Deze combineerde het aartsbisdom Utrecht met zijn functie als president van de Pauselijke Raad ter Bevordering van de Eenheid der Christenen. Pas toen werden de tegenstellingen binnen de Kerkprovincie steeds meer manifest. Bisschop Gijsen van Roermond had in de eerste jaren van zijn aanstelling in Limburg een haast parallelle kerkpovincie opgericht met een eigen catechismus (Zekerheid en Vrede) en een eigen conservatief grootseminarie, gevestigd in de voormalige abdij Rolduc. Ook nam hij niet meer deel aan landelijke initiatieven zoals de Vastenactie. De sfeer binnen de vergadering van Nederlandse bisschoppen was om te snijden. Simonis en Gijsen vertegenwoordigden een vleugel maar de andere vleugel (vertegenwoordigd door de Haarlemse bisschop Zwartkruis, de Bredase bisschop Ernst, Möller uit Groningen en Bluyssen uit Den Bosch) was te zachtmoedig om een tegenwicht te bieden. De voorzitter van de conferentie, Willebrands zelf, had het onderwijl veel te druk omdat hij een groot deel van zijn tijd ook in Rome doorbracht. Een legendarisch interview van Rex Brico met mgr. Gijsen maakte ('De paus moet ingrijpen') helder hoezeer de tegenstellingen binnen het episcopaat waren opgelopen.

Synode als oplossing?
Eind jaren zeventig leek de situatie bijna onhoudbaar. Reden voor kardinaal Willebrands om een audiëntie aan te vragen bij de zalige paus Johannes Paulus II wiens pontificaat in 1978 was begonnen. Willebrands suggereerde de paus om een Bijzondere Synode voor de Nederlandse Bisschoppen bijeen te roepen en zo geschiedde. Willberands' hoop was dat een bijzondere synode onder leiding van de paus de eenheid binnen de bisschoppenvergadering zou kunnen herstellen. De paus en de Curie hoopten Nederland weer in het straffe verband van de Wereldkerk te kunnen brengen.

Deelnemers
Aan de Synode namen alle Nederlandse bisschoppen deel. Willbrands was zelf eerste gedelegeerd voorzitter. De tweede gedelegeerd voorzitter was Godfried Danneels, de latere kardinaal-metropoliet van België, toen nog bisschop van Antwerpen. Ook de kardinaal-prefecten van de voornaamste Curiecongregaties namen deel aan de vergadering. Twee vooraanstaande religieuzen, Ad van Luyn namens de salesianen en Dom Petrus van den Biesen namens de benedictijnen completeerden het gezelschap.

Langer dan gedacht
De Synode duurde uiteindelijk veel langer dan aanvankelijk gepland. Volgens kerkhistoricus Ton van Schaik was de vooropgezette bedoeling van de Romeinse organisatoren van de Synode dat men pas uit elkaar zou gaan als er overeenkomst was over de vooraf door hen bedachte uitkomsten. Daarbij boden de Nederlandse gesprekspartners nauwelijks tegenspel. Enerzijds was men niet goed genoeg voorbereid op de bedoelingen van de bijeenkomst, anderzijds was men zo onderling verdeeld dat men ook geen eenheid kon stellen tegenover de Curiale bestuursmacht.

Uitkomsten
De uitkomsten van de synode waren helder. Mgr. Gijsen werd opgedragen voortaan mee te doen aan landelijke intiatieven en zijn lokale acties op die punten te staken. De bisschoppen gezamenlijk werd opgedragen om de onderlinge eenheid te herstellen. Rolduc werd model werd gesteld voor nieuw te openen seminaries. Om het aantal priesterroepingen te stimuleren werd de bisschoppen opgedragen een speciaal 'roepingenpastoraal' te ontwikkelen. Er zou een einde moeten komen aan allerlei moderne oecumenische 'experimenten' en de pastoraal werkers dienden, in plaats van zich te ontwikkelen tot 'parallelle clerus', zich nadrukkelijker te onderscheiden van priesters en diakens. Er moest een einde komen aan de praktijk waarin uitgetreden priesters doceerden aan seminaries.

Na de Synode
Na de Synode was de teleurstelling onder de Nederlandse gelovigen over het algemeen groot. In plaats van een erkenning van de eigen positie die velen van hen hadden nagestreefd, wezen de uitkomsten van de Synode hen op de noodzaak zich te voegen naar de universele kerk. Tot meer eenheid onder het episcopaat leidde de Synode niet. Pas enkele jaren na de Synode werd de nieuwe houding van Rome ten opzichte van Nederland onderstreept met de omstreden bisschopsbenoemingen in Haarlem (Bomers) en Den Bosch (Ter Schure). De teleurstelling rond dit alles zocht een uitweg tijdens het bezoek van paus Johannes Paulus II aan Nederland in 1985, waarbij de lauwe en soms zelfs ronduit vijandige reacties, uiting gaven aan de diepe kloof die tussen Nederland en Rome was ontstaan.