In de Katholieke Kerk is een bisschoppelijke vicaris een priester die voor een gedeelte van het bisdom deelt in de uitvoerende bestuursmacht van een diocesane bisschop.
Een bisschoppelijke vicaris (Latijn: vicarius episcopalis) is evenals de vicaris-generaal een plaatsbekleder van de diocesane bisschop en maakt deel uit van de diocesane curie.
Als een diocesane bisschop dat nodig acht kan hij een of meerdere bisschoppelijke vicarissen aanstellen. Alleen priesters die ouder zijn dan 29 jaar komen in aanmerking voor dit ambt.
De diocesane bisschop heeft in zijn gehele bisdom wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. De uitvoerende macht oefent hij zelf uit of door zijn vicaris-generaal of bisschoppelijk vicarissen.
In tegenstelling tot een vicaris-generaal heeft een bisschoppelijke vicaris enkel bestuursmacht “in een bepaald deel van het bisdom of voor een bepaalde soort aangelegenheden of betreffende gelovigen van een bepaalde ritus en van een bepaalde groep mensen” (canon 476 van de Codex van Canoniek Recht).
Een bisschoppelijk vicaris die aangesteld is voor een bepaald gebied van het diocees wordt ook wel territoriaal vicaris of regiovicaris genoemd.
De macht van een bisschoppelijke vicaris houdt op als zijn ambtstermijn erop zit, als de diocesane bisschop hem ontslaat, of als de bisschopszetel vacant is geworden.