De Brief aan Titus is een geschrift dat behoort tot de canon van het Nieuwe Testament. De auteur richt zich met apostolische instructies tot Titus, de hoofdmissionaris op Kreta. 

Pastorale brief

De Brief aan Titus behoort tot de zogenoemde Pastorale Brieven. De openingsverzen bevatten niet alleen de gebruikelijke gegevens betreffende de afzender en de geadresseerde, maar geven ook een omschrijving van de taak die God aan Paulus heeft toevertrouwd. 

Auteur

De afzender van de brief is Paulus en eeuwenlang was men er zeker van dat de schrijver ook daadwerkelijk de apostel was. In de moderne tijd is dit ter discussie gesteld, omdat de brief moeilijk kan worden ingepast in het leven van Paulus zoals dat beschreven wordt in de Handelingen der Apostelen. Bovendien wijkt qua stijl en inhoud de brief sterk af van de authentieke brieven van Paulus.

Kreta

Titus' werk op Kreta ligt in het verlengde van Paulus' werkzaamheden. Paulus spreekt hem dan ook toe zoals een vader zich richt tot zijn zoon. Titus moet op Kreta in elke stad oudsten aanstellen, die leiding geven aan de gemeente. Kandidaten voor deze functie moeten aan hoge eisen voldoen. De laatste eis die aan hen gesteld wordt, heeft betrekking op hun activiteiten als leraar.

Dwaalleer

Waarom dit onderdeel van hun takenpakket met nadruk genoemd wordt, blijkt uit het vervolg. Ook op Kreta worden de gemeenten bedreigd door mensen die een dwaalleer verkondigen. Vooral volgelingen van Jezus die van joodse afkomst (“de besnedenen”) zijn, dreigen het slachtoffer te worden van hun leerstellingen en hun verderfelijke levenswijze.

Epimenides

Opmerkelijk is dat de auteur de kwaadaardigheid van de plaatselijke dwaalleraren in verband brengt met de uitspraak van de Kretenzische filosoof Epimenides: Κρητες αει ψευσται, κακα θηρια, γαστερες αργαι (Krètes aei pseustai, kaka thèria, gasteres argai).

“Men moet hun de mond snoeren: zij richten hele families te gronde door uit winstbejag onfatsoenlijke dingen te leren. Een van hen, nog wel hun eigen profeet, heeft gezegd: 'Kretenzers zijn onverbeterlijke leugenaars, gemene beesten, vadsige buiken.' Dit is een waar getuigenis. U moet hen daarom scherp terechtwijzen, zodat hun geloof weer gezond wordt, en zij zich niet langer bezighouden met Joodse mythen en voorschriften van mensen die de waarheid de rug toekeren.”

Zich schikken naar meerdere

Titus wordt opgeroepen de verschillende groeperingen in de gemeente te instrueren over de wijze waarop zij zich te gedragen hebben. Achtereenvolgens is er sprake van oudere mannen en vrouwen, van jonge vrouwen en jonge mannen, en van slaven. Slaven moeten zich schikken naar hun meesters, vrouwen moeten zich schikken naar hun man; de gemeente moet zich schikken naar de overheid en zich zachtmoedig opstellen ten opzichte van de buitenwacht.

Huis van God

Deze ethische idealen vloeien voort uit de opvatting dat de gemeente een goed geordend geheel is, het huis van God. Deze onderwerpen komen ook in de Eerste Brief aan Timotëus aan de orde, maar anders dan in die brief worden hier ook diepere motieven aangesneden voor het aanbevolen gedrag. Dat Gods genade is verschenen, dat Jezus zichzelf heeft gegeven, dat zijn volgelingen gered zijn door de doop en dat zij de heilige Geest ontvangen hebben, dat alles moet hen prikkelen tot een deugdzaam leven. De brief wordt besloten met enkele praktische mededelingen, met een groet en een zegenwens.



Met dank aan de Katholieke Bijbelstichting (KBS) te Den Bosch die de 'Inleiding op de brief aan Titus' (Willibrordvertaling van de Bijbel, uitgave 1995) welwillend ter beschikking heeft gesteld voor verwerking in dit lemma.