De heilige priester Camillus de Lellis (1550-1614) is de stichter van een religieuze orde die zich toelegt op ziekenverpleging en -pastoraat (camillianen).

Jeugd
Camillo de Lellis werd op 25 mei 1550 geboren in het plaatsje Bucchianico in de Abruzzen, behorend tot het toenmalige koninkrijk Napels. Op het moment van de geboorte was zijn moeder, Camilla Compelli, bijna 60 jaar oud. Zijn vader, de edelman Giovanni de Lellis, was militair in Spaanse dienst. Als jongen was Camillo niet gemakkelijk, eerder lui en heetgebakerd.

Losbandig leven
Na de dood van zijn moeder trad de jonge Camillo in de voetsporen van zijn vader als huursoldaat en kaartspeler. Hij zwierf door Italië en leidde een ongeordend leven. Hij kreeg zweren aan zijn voeten waardoor er voor hem geen militaire carrière meer in het verschiet lag. Zijn hele leven lang bleef hij last van deze voetkwaal houden en verbleef hij dientengevolge vaak in ziekenhuizen.

L’Ospedale S. Giacomo degli Incurabili
In Rome ging hij werken in het Sint-Jacobusziekenhuis, ook wel Hospitaal voor de Ongeneeslijken genoemd, in de hoop dat hij er ook behandeld zou kunnen worden. Daar werd hij na korte tijd verwijderd vanwege zijn slechte reputatie als gokker. Hij nam daarop dienst in de Venetiaanse krijgsmacht en vocht in 1569 mee in de oorlog tegen de Ottomanen.

Kapucijnen
Na de oorlog verviel Camillo tot armoede. Om aan de kost te komen werkte hij mee aan de bouw van een klooster voor kapucijnen in Manfredonia, Apulië. De gardiaan van de communiteit zag wel iets in hem en spoorde hem aan om zijn losbandigheid voorgoed achterwege te laten en zich tot Christus te bekeren. Toen Camillo eens onderweg was tussen Manfredonia en San Giovanni Rotondo, begaf hij zich in een gebied dat de lokale bevolking de Vallei van de Hel noemde. Het was daar dat hij tot inkeer kwam. In 1575 besloot hij bij de kapucijnen in Trivento in te treden als lekenbroeder. Maar vanwege de aanhoudende gezondheidsproblemen kon dat niet doorgaan. Hij keerde terug naar Rome, opnieuw in de hoop er een goede geneeskundige behandeling te kunnen krijgen.

Priester
In Rome merkte de geneesheren en de religieuzen van het Sint-Jacobushospitaal dat Camillo veranderd was. Hij was vroom en wijs geworden. Na een korte medische behandeling, begon hij te werken als verpleger. Hij gaf er de voorkeur aan de patiënten die er het slechtst aan toe waren te verzorgen. Na verloop van tijd vatte hij het plan op een religieuze broederschap van verplegers te stichten. Dat ging toen niet door omdat zijn vrienden, onder wie zijn geestelijk leidsman en biechtvader Filippo Neri, meenden dat hij tot het priesterschap geroepen was. Dat raakte hem en hij besloot op 32-jarige leeftijd aan te vangen met zijn studies in het college van de jezuïeten in Rome. Daarnaast bleef hij zich onvermoeibaar inzetten in het hospitaal.

Pauselijke erkenning
In 1584 werd Camillo door de Engelse bisschop Thomas Goldwell priester gewijd in de San Giovanni in Laterano. In datzelfde jaar stichtte hij de gemeenschap van ‘de Paters van de Zalige Dood’. De leden ervan legden naast de drie religieuze geloften (gehoorzaamheid, armoede en kuisheid) nog een vierde gelofte af: de ziekenverpleging als een dienst aan Christus. Zij legden zich vooral toe op de zorg aan pestlijders. Hun werk beperkte zich niet tot de zieken in de hospitalen, ook verzorgden ze de zieken bij hen thuis. Deze congregatie, met Camillo als eerste generaal-overste, werd op 18 maart 1586 erkend door paus Sixtus V. Camillo was intussen verhuisd naar een huis in de Campo Marzio te Rome dat diende als klooster. De paters verplaatsen hun werk naar het hospitaal van Santo Spirito in Sassia, omdat daar de ziekenzorg erbarmelijk was.

Orde
In 1588 stichtte de congregatie in Napels een tweede klooster. Twee paters die in de haven van Napels zieken aan het verzorgen waren, raakten besmet en stierven. Camillo beschouwde hen als martelaren van de naastenliefde. In 1591 verhief paus Gregorius XIV de congregatie tot de status van orde. Dit werd in 1592 bevestigd door paus Clemens VIII. De officiële naam werd Ordo Clericorum Regularium Ministrantium Infirmis (‘Orde van Reguliere Clericale Dienaren der Zieken’), later ook Camillianen genoemd. 

Andere benadering
Gekweld door de wonden aan zijn voeten, trad Camillo in 1607 af als generaal-overste van zijn orde. In heel Italië had hij hospitalen gesticht en een fundamentele verandering in de gezondheidszorg teweeggebracht. De orde was op de eerste plaats gericht op de verzorging van zieken en pas in tweede instantie op zielzorg. Tegen de toenmalige regels van de Kerk in, hoefden de patiënten van de orde niet eerst te biechten alvorens verpleegd te worden. Iedereen, christen of niet, kwam in aanmerking voor ziekenzorg. De pausen gingen met deze nieuwe benadering akkoord.

Overlijden
Tijdens een van zijn reizen langs de huizen van zijn medebroeders, verslechterde zijn gezondheid en werd hij gedwongen om vanuit Milaan naar Rome terug te keren. Camillo de Lellis overleed op 14 juli 1614 in het moederhuis van de orde in Rome. Hij werd begraven bij het hoogaltaar van de Santa Maria Maddalena, de kerk van het moederhuis op de Campo Marzio. Als spoedig doken er verhalen over zijn wonderdaden op en groeide de verering voor zijn lichaam. Dat deed de kerkelijke autoriteiten besluiten om zijn stoffelijk overschot in het hoogaltaar te laten leggen.

Canonisatie
Paus Benedictus XIV verklaarde hem in 1742 zalig en in 1746 heilig. Zijn feestdag werd 14 juli, zijn sterfdag. Sint Camillus de Lellis is patroonheilige van de zieken, van de verplegers, van de ziekenhuizen, van de Italiaanse regio Abruzzo en van de Italiaanse Militaire Gezondheidsdienst.