Een curie is het college van geestelijken en beambten dat de bisschop in het bestuur van zijn diocees bijstaat. De curie van de paus, de Romeinse Curie, houdt zich echter bezig met zaken die de universele kerk betreffen.
Oude Rome
Het Latijnse woord curia is afgeleid van coviria, gevormd uit de componenten com ('samen') en vir('man'); dus letterlijk betekent het 'mannengezelschap'. In het oude Rome was een curie één van de dertig afdelingen waarin de patriciërs verdeeld waren. Elke curie was verdeeld in negentien geslachten en werd geleid door een curio. De vergaderplaats van een curie werd ook curie genoemd. Later was de Curia het gebouw waar de Romeinse senaat bijeenkwam. De bekendste waren de Curia Hostilia, gebouwd door Tullus Hostilius, en de Curia Iulia, gebouwd door Julius Caesar.
Plaatselijke curies
Alle steden van het Romeinse Rijk hadden hun eigen curie. In de 3e en 4e eeuw na Chr. onder de keizers Diocletianus en Constantijn de Grote, verloren de steden hun relatieve autonomie. Daardoor werden de plaatselijke curies gereduceerd tot controlebureaus van de keizerlijke fiscus. In de Frankische tijd was 'curie' de aanduiding voor een gerechtshof. In de Karolingische tijd werd het koninklijk hof Curia Regis ('curie des konings') genoemd. Ook de verzameling deelnemers aan de jaarlijkse hofdagen werd curie genoemd.
Kerk
Ook binnen de Kerk wordt de term 'curie' gebruikt en wel voor het college van alle personen die de bisschop bijstaan in het bestuur van zijn diocees. Het college van het bisdom Rome heet de Romeinse Curie. Aangezien de paus niet alleen bisschop van Rome is, maar ook universele herder van de Katholieke Kerk is de Romeinse Curie belast met zaken die de universele kerk betreffen.
Diocesane curie
Volgens het kerkelijk wetboek (CIC 1983) bestaat de diocesane curie uit 'de instituten en personen die de bisschop bijstaan in het bestuur van het gehele bisdom, vooral in de leiding van de pastorale activiteit, in de zorg voor het beheer van het bisdom, alsook in de uitoefening van de rechterlijke macht' (canon 469). Het betreft onder meer de vicaris-generaal, de bisschoppelijke vicarissen, de kanselier, de Raad voor Economische Aangelegenheden, de econoom, de officiaal (kerkrechter) en ander kerkjuridische beambten. Allen leggen bij de aanvaarding van hun taak een eed van trouw aan de bisschop af.
Ordes
De religieuze ordes van de Katholieke Kerk zijn van pauselijk recht, dat wil zeggen dat het hoogste ordebestuur niet onder een diocesane bisschop of kerkprovincie valt, maar onder de paus. Het bestuursapparaat van de generaal-overste van een orde wordt 'generale curie' (Italiaans: Curia Generalizia) genoemd.