De heilige kerkvader Cyprianus was bisschop van Carthago. Hij stierf in 258 de marteldood.

Jeugd

Caecilius Tascius Cyprianus werd omstreeks het jaar 200 uit heidense, rijke ouders geboren. Hij studeerde retorica en werd een vermaard retor. Door de prediking van de Carthaagse priester Caecilianus raakte hij zo onder de indruk van de christelijke leer dat hij zich in 246 liet dopen. Kort daarna werd hij priester gewijd.

Primaat van Africa

Cyprianus was in 249 al bisschop van Carthago, wat hem tot primaat maakte van geheel Latijns Noord-Afrika. Tijdens de christenvervolging van keizer Decius dook hij onder. Zijn vlucht werd door sommigen voor lafheid aangezien. In Carthago werd het volk tegen de afwezige bisschop opgehitst.

Afvalligen

Na de dood van keizer Decius in 251 keerde Cyprianus na een afwezigheid van veertien maanden terug naar zijn bisschopszetel in Carthago. Daarbij trad hij streng op tegen de zogeheten lapsi. Dat waren christenen die gezwicht waren voor de Romeinse autoriteiten. Sommigen hadden de vervolging afgekocht door zich een certificaat van apostasie te verwerven (libellatici). Anderen hadden daadwerkelijk aan de staatsgoden geofferd (sacrificati). Hij excommuniceerde de laatste groep zonder meer, behalve als ze ernstig ziek waren geweest. Al met al toonde Cyprianus een zekere mildheid omdat hij niet wilde dat zielen voor eeuwig verloren zouden gaan. Vandaar dat hij afvalligen de gelegenheid gaf boete te doen. Desondanks werd Cyprianus wegens zijn strengheid aangevallen door de priester Felicissimus, die zich opwierp als tegenbisschop. Maar dit schisma werd beslecht door een concilie.

Pest

In 252 brak de pest uit. Vooral Africa werd hard getroffen. Cyprianus organiseerde de zorg voor de zieken en de begrafenis van de vele overleden pestlijders. De keizers Gallus en Volusianus meenden de pest te kunnen bestrijden door meer offers aan de staatsgoden voor te schrijven. In sommige plaatsen leidde dat opnieuw tot christenvervolging. Met het aantreden van keizer Valerianus werden de christenen een poos met rust gelaten, wat Cyprianus aangreep om het kerkelijke leven beter te structureren. Zijn werkzaamheden vielen op bij zijn collega-bisschoppen in Spanje en Gallië, die hem om raad en bijstand vroegen.

Ketterdoop

Nauwelijks was de rust terug of een nieuw probleem zou tweedracht onder de christenen zaaien. Nu was het de kwestie van de ketterdoop: is iemand geldig gedoopt als de bedienaar van het doopsel een ketter is? Cyprianus’ antwoord was helder: nee. Ketterij was in zijn ogen een ernstige zonde omdat het de door Christus gewilde eenheid van de Kerk geweld aandeed. Hoe kan een dergelijke zondaar iemand lid maken van die ene Kerk? Cyprianus’ opvatting stond lijnrecht tegenover de bisschop van Rome: paus Stephanus I. Toch leidde dit meningsverschil niet tot een schisma.

Martelaarschap

In het jaar 257 brak een nieuwe christenvervolging uit. Keizer Valerianus, die alle steun van de goden kon gebruiken in zijn oorlog tegen de Perzen, beval dat christelijke clerici op straffe van verbanning aan de staatsgoden moesten offeren. Ook verbod hij de christenen op begraafplaatsen samen te komen. Het jaar daarop gaf hij de Senaat opdracht om alle bisschoppen te laten executeren en om alle christelijke staatsdienaren te beroven van hun titels en bezittingen en hen te dwingen aan de staatsgoden te offeren. Voor Cyprianus had dit alles tot gevolg dat hij in 257 werd verbannen en op 14 september 258 door onthoofding ter dood werd gebracht.

Feestdag

Tegenwoordig wordt Sint Cyprianus samen met Sint Cornelius, de paus die hij steunde tijdens het schisma van Novatianus, op dezelfde dag herdacht: 16 september.

Werken:

• Epistola ad Donatum de gratia Dei (‘Brief aan Donatus over de genade Gods’)

• De idolorum vanitate (‘Over de ijdelheid der afgoden’)

• Testimoniorum adversus Judaeos (‘Getuigenissen tegen de Joden’)

• De lapsis (‘Over de afvalligen’)

• De exhortatione martyrii (‘Over de aansporing der martelaren’)

• De bono patientiae (‘Over het goede van het geduld’)

• De oratione Dominica (‘Over het gebed des Heren’)

• De catholicae ecclesiae unitate (‘Over de eenheid van de katholieke kerk’)

• De spectaculis (‘Over de spektakels’)

• De bono pudicitiae (‘Over het goede van de kuisheid)

• De laude martyrii (‘Over de lof der martelaren’)