Een deken is een priester die aan het hoofd staat van een dekenaat, een groepering van meerdere naburige parochies in een bisdom.

Decanus

Het Nederlandse woord 'deken' is ontleend aan het Latijnse decanus, dat afkomstig is van het Griekse δεκανóς (dekanos), dat 'bevelhebber over tien man' betekent, afgeleid van het Griekse telwoord δεκα ( = 10). Ook het Nederlandse woord 'decaan' is eraan ontleend. In het Duits spreekt men Dekan of Dechant, in het Engels van dean, in het Italiaans van decano, in het Frans van doyenen in het Spaans van deán.

Hoofd deelgroep

Een decanus werd van een leider van tien personen tot een man die aan het hoofd staat van een deelgroep binnen een organisatie, zoals een dekenaat binnen een bisdom of een faculteit binnen een universiteit. In de Katholieke Kerk is een deken het hoofd van een dekenaat en het voornaamste lid van het Kardinalencollege. In Nederland wordt het hoofd van de orde van advocaten ook 'deken' genoemd. In de academische wereld wordt het hoofd van een faculteit niet met 'deken' maar met 'decaan' aangeduid.

Vicarius foraneus

De officiële kerkrechtelijke term voor een deken als hoofd van een dekenaat is vicarius foraneus. Het Latijnse zelfstandige naamwoord vicarius betekent 'plaatsbekleder'; het bijvoeglijk naamwoord foraneus is afgeleid van het bijwoord foras, dat 'buiten' betekent (het Engelse foreignis daaraan ontleend). Een vicarius foraneus betekent oorspronkelijk een geestelijke die het gezag van de bisschop buiten de bisschopsstad vertegenwoordigt.

Dekenaat

In de Codex Iuris Canonici van 1983, het wetboek van de Katholieke Kerk, gaan de canones 553-555 over de vicarius foraneus. De definiërende paragraaf, c.553 § 1 luidt: “Een vicarius foraneus, die ook wel deken of aartspriester of ook anders wordt genoemd, is een priester die aan het hoofd van een dekanaat gesteld wordt.” In de officiële vertaling staat 'dekanaat' in plaats van 'dekenaat'. Bedoeld is wel 'dekenaat'. Volgens canon 374 § 2 is een dekenaat (vicariatus foraneus) een “bijzonder groepering” waarin “meerdere naburige parochies” binnen een diocees kunnen worden verbonden “om de pastorale zorg door gemeenschappelijk handelen te behartigen”.

Pastoor

Een deken is dus altijd iemand die de priesterwijding heeft ontvangen. Hij wordt benoemd door de diocesane bisschop. Het is niet noodzakelijk dat een deken een pastoor is; in de praktijk is dat meestal wel het geval. De bisschop kan iedere priester uitkiezen die hij “gezien de omstandigheden van plaats en tijd geschikt acht”. Wel dient hij eerst de priesters die in het betreffende dekenaat werkzaam zijn te raadplegen.

Hoewel een deken hoger in rang staat dan een pastoor kan hij geen macht over de pastoor uitoefenen. In die zin staat zowel de pastoor als de deken rechtstreeks onder de diocesane bisschop. Als er een goede reden is kan de bisschop “een deken vrij uit zijn ambt verwijderen” (c. 554 § 3).

Rechten en plichten

Een deken heeft zowel het recht als de plicht om

  • “de gemeenschappelijke pastorale activiteit in het dekanaat te bevorderen en te coördineren”;
  • “ervoor te zorgen dat de clerici van zijn district een leven leiden in overeenstemming met hun eigen staat en dat zij zorgvuldig aan hun plichten voldoen”;
  • “ervoor te zorgen dat de religieuze diensten volgens de voorschriften van de heilige liturgie gecelebreerd worden, dat de schoonheid en de luister van de kerken en van de gewijde gebruiksvoorwerpen (…) zorgvuldig in stand worden gehouden” (c. 555 § 1).

Boeken en goederen

Naast aandacht voor de liturgische tucht is de deken speciaal verantwoordelijk voor de kerkelijke administratie en het goederenbeheer. Hij dient erop toe te zien dat de parochieboeken, bijvoorbeeld het doopregister, op de juiste wijze worden bijgehouden en goed worden bewaard. Ook dient hij te controleren of de kerkelijke bezittingen met zorg worden beheerd en of de pastorie, de ambtswoning van de parochiepriester(s), goed onderhouden wordt. Als er een geestelijke overlijdt dan is het de taak van de deken ervoor te zorgen dat er geen kostbaarheden die het bezit zijn van de Kerk, verloren gaan of weggenomen worden.

Nascholing

Met betrekking tot de geestelijken in het dekenaat dient de deken erover te waken dat zij geregeld deelnemen aan bijeenkomsten die de nascholing inzake de gewijde wetenschappen en pastorale methoden betreffen, bijvoorbeeld lezingen en conferenties. Priesters hebben namelijk de plicht om zich blijvend te laten vormen, zowel intellectueel, pastoraal en spiritueel.

Zieke clerici

Van de deken wordt verwacht dat hij erop toeziet dat de ernstig zieke geestelijken van zijn district “niet verstoken blijven van geestelijke en materiële bijstand”. Ook is het aan hem ervoor te zorgen dat overleden priesters en diakens van het dekenaat een waardige uitvaartmis krijgen.