De Latijnse hymne Dies Irae (‘Dag des toorns’) blikt vooruit op de vreeswekkende dag waarop het Laatste Oordeel plaatsvindt. Het Dies Irae maakt deel uit van de oude requiemmis.

13e-eeuws

Het Dies Irae is een 13-eeuwse Latijnse hymne, toegeschreven aan de franciscaan Thomas van Celano. De naam is ontleend aan de eerste twee woorden: 'dag van grampschap'. Het lied bestaat uit 18 stanza's en een korte, later toegevoegde, tekst (Pie Jesu). Alle stanza's, behalve de laatste, bestaan uit drie regels. De laatste woorden van elke regel rijmen op elkaar.

Laatste Oordeel

De hymne bezingt vanuit het ik-perspectief het Laatste Oordeel, waarop God zijn toorn (ira) zal laten gelden. Alle zielen worden op deze vreeswekkende dag herenigd met hun lichamen. De verrezenen worden voor Gods troon gebracht en geoordeeld, waarna de zondaars in het hellevuur zullen worden geworpen. De ik-figuur bidt dat hij tot de uitverkorenen wordt gerekend en bidt God om genade.

Requiemmis

In de Romeinse Ritus van de Katholieke Kerk werd het Dies Irae gezongen als sequentie in de Heilige Mis voor de overledenen (requiemmis) en de Mis op Allerzielen. Bij de liturgiehervorming onder paus Paulus VI (1969-1970) werd het als zodanig geschrapt. Het werd gehandhaafd als facultatieve hymne in het Getijdengebed, te zingen in de laatste week van het kerkelijk jaar ('34ste week door het jaar'); daartoe is het in drieën gesplitst: het eerste deel voor de lezingendienst, het tweede voor het morgengebed en het derde (zonder het Pie Jesu) voor het avondgebed. Sinds de algehele toestemming om het Missaal van 1962 weer te gebruiken, wordt het in de buitengewone vorm van de Romeinse Ritus nog steeds als sequentie van de Dodenmis en de Allerzielenmis gezongen.

Melodie

De gregoriaanse melodie van het Dies Irae is een overgang van de oorspronkelijke wisselende strofenzang naar de hymnevorm. Ze bestaat uit drie zich herhalende submelodieën. Sinds de 18e eeuw hebben veel componisten het Dies Irae opnieuw getoonzet, de beroemdste versies zijn van Mozart en Verdi en in onze tijd van musicalcomponist Andrew Lloyd Webber. 

Hieronder de tekst. Tussen haken staat de Nederlandse vertaling zoals die is opgenomen in het Getijdenboek (1990). Deze vertaling heeft dezelfde metriek als de Latijnse tekst en staat eveneens op rijm.

Dies iræ. Dies illa

Solvet sæclum in favilla:

Teste David cum Sibylla! 

(Dag des oordeels, dag des Heren

Alles zal tot as verteren,

naar Sibyll'en David leren.)

Quantus tremor est futurus,

Quando iudex est venturus,

Cuncta stricte discussurus! 

(Dag van schrik, die aan zal breken

als de Rechter recht zal spreken

en het kwaad op aarde wreken.)

Tuba mirum spargens sonum

Per sepulchra regionum,

Coget omnes ante thronum. 

(De bazuinen zullen schallen

door het dodenrijk en allen

voor de troon terneer doen vallen.)

Mors stupebit, et natura,

Cum resurget creatura,

Iudicanti responsura. 

(Dood en schepping zullen beven,

als de mens verrijst te leven,

als hij rekenschap moet geven.)

Liber scriptus proferetur,

In quo totum continetur,

Unde mundus iudicetur. 

(En dan wordt het boek gelezen

en de wereld wacht vol vrezen

hoe het vonnis wordt gewezen.)

Iudex ergo cum sedebit,

Quidquid latet, apparebit:

Nil inultum remanebit. 

(Is de Rechter dan gezeten,

al 't verborg'ne zal Hij weten,

alle straf wordt toegemeten.)

Quid sum miser tunc dicturus?

Quem patronum rogaturus,

Cum vix iustus sit securus? 

(Waar moet ik nu van gewagen?

Welke helper moet ik vragen?

Niemand kan uw oordeel dragen.)

Rex tremendæ maiestatis,

Qui salvandos salvas gratis,

Salva me, fons pietatis

(Koning ontzagwekkend tronend,

en toch mild de schuld verschonend,

red mij, mij uw trouw betonend.)

Recordare, Iesu pie,

Quod sum causa tuæ viæ:

Ne me perdas illa die. 

(Jezus, heb toch medelijden,

denk, hoe Gij voor mij moest lijden.

Sta mij op die dag terzijde.)

Quærens me, sedisti lassus:

Redemisti Crucem passus:

Tantus labor non sit cassus

(Die, mij zoekend, zijt gebonden,

mij verlost hebt van mijn zonden,

zijn dan tevergeefs uw wonden?)

Iuste iudex ultionis,

Donum fac remissionis

Ante diem rationis. 

(Grote Rechter van de wrake,

laat mij uw vergeving smaken

voor Gij 't vonnis op zult maken.)

Ingemisco, tamquam reus:

Culpa rubet vultus meus:

Supplicanti parce, Deus.

(Schuldig ben ik aan het kwade,

rood van schaamte om mijn daden.

God, ik smeek U, schenk genade.)

Qui Mariam absolvisti,

Et latronem exaudisti,

Mihi quoque spem dedisti. 

(Die Maria hebt vergeven

en de moord'naar schonkt het leven,

mij ook hebt Gij hoop gegeven.)

Preces meæ non sunt dignæ:

Sed tu bonus fac benigne,

Ne perenni cremer igne.

(Houd mij mijn gebed ten goede.

Wil, getrouwe, voor het woeden

van de helse vuur mij hoeden.)

Inter oves locum præsta,

Et ab hædis me sequestra,

Statuens in parte dextra. 

(Wil mij met uw schapen weiden

en mij van de bokken scheiden,

mij ter rechter zijde leiden.)

Confutatis maledictis,

Flammis acribus addictis:

Voca me cum benedictis. 

(Gaan de zondaars eens verloren,

is hun 't helse vuur beschoren,

roep mij uit als uitverkoren.)

Oro supplex et acclinis,

Cor contritum quasi cinis:

Gere curam mei finis

(Hoor, ik roep in angstig klagen,

't hart verbrijzeld en verslagen,

red mij op die dag der dagen.)

Lacrimosa dies illa,

qua resurget ex favilla

Iudicandus homo reus.

Huic ergo parce, Deus.

(O, dat is een dag van tranen,

o, hoe moet de mens zich schamen,

naakt en schuldig voor Gods ogen,

Here, wees om hem bewogen.)

Pie Iesu Domine,

dona eis requiem. Amen. 

[Liefdevolle Heer Jezus,

geef hun rust. Amen. Red.]