De Orde der Predikers, beter bekend als de Dominicanen, werd in de 13de eeuw gesticht door Sint Dominicus de Guzman. Deze religieuze orde bestaat uit een mannelijke, een vrouwelijke en een seculiere tak.
Orde der Predikers
De Orde der Predikers (Latijn: Ordo Praedicatorum, afgekort O.P.) is een rooms-katholieke religieuze orde, behorend tot de zogeheten groep van mendicanten (bedelordes). Zij is voortgekomen uit een door de Spaanse priester Domingo de Guzmán Garcés in april 1215 gestichte gemeenschap van geestelijken. Hun doel was het bestrijden van ketterijen door prediking, studie en een heilige levenswandel. Paus Honorius III verhief de predikbroeders tot status van orde op 22 december 1216. Daarmee opereerden zij onder direct gezag van de Heilige Stoel en waren zij dus geen verantwoording schuldig aan de plaatselijke bisschoppen.
Oversten
De bestuurlijke inrichting van de orde kent drie niveaus: het convent (klooster), de provincie en het generalaat. Belangrijke beslissingen op elk van die niveaus worden genomen door de leden van de kapittels. Aan het hoofd van de orde staat de magister generalis (letterlijk: 'algemene meester'); aan het hoofd van een provincie de magister provincialis; de overste van een convent wordt prior genoemd. Deze oversten worden voor een bepaalde ambtstermijn gekozen door de leden van de kapittels.
Tenue
Het religieuze tenue van mannelijke dominicanen is een wit wollen tuniek, een scapulier, een schoudermantel met kap en een leren gordel met afhangende rozenkrans. Buiten het klooster dragen dominicanen een zwarte mantel. Vroeger droegen de dominicanen die geen priester waren (de lekebroeders) een zwart scapulier en schoudermantel.
Drie takken
De Orde is drievoudig: de Predikbroeders, de Dominicaanse Monialen en de Derde Orde van Sint Dominicus (thans: de Dominicaanse Lekengemeenschap). Vroeger bestond er een onderscheid tussen de Dominicanessen van de Tweede Orde (monialen) en de Dominicanessen van de Derde Orde (actieve religieuzen).
Aanduidingen
Een bijnaam van de dominicanen was Domini canes (Latijn voor ‘honden van de Heer’). In Engeland en andere landen werden de predikbroeders Black Friars genoemd, naar de zwarte mantel over hun witte habijt. In Frankrijk stonden ze voor de Franse Revolutie bekend als Jacobijnen, naar hun Parijse moederklooster bij het Sint-Jacobusgasthuis voor pelgrims naar Santiago de Compostela.
Contemplatief en actief
Sint Dominicus voorzag in een tijd van verstedelijking in een grote behoefte van de Katholieke Kerk. In tegenstelling tot de contemplatieve ordes bedreven de mendicanten apostolaat, dat wil zeggen dat zij al predikend rondtrokken. Dat vereiste een flexibele organisatie. Evenals Franciscus van Assisi wilde Dominicus het Evangelie verkondigen vanuit enerzijds het ideaal van broederlijk samenleven en anderzijds de vrijheid van de missionaris. Daaruit ontstond de zogeheten vita mixta (‘het gemengde leven’): de mendicanten leiden zowel een contemplatief als actief bestaan. Dominicus koos als leidraad voor dit godgewijde leven de Regel van Augustinus.
Dominicanessen
Dominicus had door zijn prediking een groep vrouwen van de kathaarse groep der Albigenzenteruggebracht naar het orthodoxe geloof van de Katholieke Kerk. Voor hen stichtte hij in 1206 een klooster in Prouille. Uit deze communiteit ontstond de gemeenschap van de dominicanessen, de vrouwelijke tak van de orde.
Uitbreiding
Nog tijdens het leven van Dominicus breidde de orde zich snel uit. In 1221 werden acht provincies opgericht. In dat jaar waren er al zo’n zestig dominicanenkloosters. Bij een telling in 1327 bleek dat de orde ongeveer 12.000 predikbroeders telde.
Veritas
De dominicanen zagen het als hun taak om te prediken en te getuigen van de waarheid, vandaar hun Latijnse motto Veritas (= waarheid). Om hun prediking in overeenstemming te laten zijn met de katholieke traditie, maar ook met de rede, vormt studie een van de pijlers van het dominicaanse bestaan. De orde bracht dan ook grote theologen voort, zoals Albertus Magnus, Thomas van Aquino en Raymundus van Peñafort. Vanwege hun toewijding tot het verdedigen en verspreiden van de ware leer, werd aan hen de inquisitie gedeeltelijk toevertrouwd. Dominicanen blonken in de Late Middeleeuwen niet alleen uit in wijsbegeerte, godgeleerdheid en kerkelijk recht, ook waren er grote kunstenaars onder hen zoals Fra Angelico en Benedetto da Fiesole. De orde kende ook grote mystici, zoals Meister Eckhart, Johannes Tauler en Henricus Suso.
Observanten
Rond 1300 trad reeds het eerste verval in. Dat had diverse oorzaken. De franciscanen begonnen met hun via moderna de theologie te domineren. Maar ook het verblijf van de pausen in Avignon had grote impact op de orde. Magister-generaal Raymundus van Capua besloot de orde nieuw leven in te blazen door het stichten van Observantenkloosters. Vooral de Hollandse Congregatie van Observanten, die zich uitstrekte over alle Lage Landen (delen van het huidige Frankrijk en Duitsland incluis) had grote invloed.
Renaissance
Tijdens de Renaissance maakte de orde een nieuwe bloei door. In deze tijd kende de orde grote kunstenaars als Fra Angelico, Fra Benedetto en Fra Bartolomeo. Op politiek terrein liet in Florence de invloedrijke Savanarola van zich spreken en op wetenschappelijk terrein Giordano Bruno. Beide dominicanen werden als ketters veroordeeld en op de brandstapel gezet.
Reformatie
De Reformatie was voortgekomen uit de ergernis van Maarten Luther van kerkelijke praktijken, zoals de aflatenhandel. Die werd gepropageerd door de dominicaan Johann Tetzel. Luthers voornaamste theologische tegenstanders waren de dominicanen Thomas Cajetanus en Johannes Eck. Tijdens de Reformatie verloor de orde tal van kloosters, vooral in Noord- en Midden-Europa.
Missie in de koloniën
In het kielzog van de Conquistadores stichtten de dominicanen missies in Amerika. Het was de dominicaan Bartolomé de las Casas die ernstige bezwaren maakte tegen de uitbuiting van de indianen. Gaspar da Cruz predikte in de Portugese kolonies in Azië. Hij moet een van de eersten geweest zijn die in Cambodja missioneerde.
Conflict met jezuïeten
Aan het einde van de 16de eeuw voerden de dominicanen een fel debat met de jezuïeten over de genade en de vrije wil, de zogenoemde Genadestrijd. De opvatting van de jezuïet Luis de Molina werd bestreden door de dominicaan Domingo Báñez. Het conflict tussen molinisten en banezianisten liep zo hoog op dat de paus een commissie (Congregatio de Auxiliis divinae gratiae) instelde om de kwestie te beslechten. Maar de commissie slaagde daar niet in. Toen besloot paus Paulus V dat de dominicanen en jezuïeten wel hun eigen standpunt mochten verdedigen maar elkaar niet meer mochten verketteren. Ook missiologisch stonden de dominicanen tegenover de jezuïeten. In de zogenoemde Ritenstrijd bestreden de dominicanen de ruime opvatting van de jezuïeten over het verwerken van Indische of Chinese gebruiken in de christelijke eredienst.
Onderdrukking
In de 17de en 18de eeuw had het absolutisme, de doctrine die leert dat de nationale vorst absolute macht heeft, negatieve gevolgen voor de religieuze ordes die onder het gezag van de paus vielen. Voor de dominicanen betekende dat een inperking van de macht van de magisters-generaal over de provincies. Onder invloed van het gallicanisme en het josefisme verboden de vorsten van Frankrijk, Napels en Oostenrijk zelfs elk contact van de dominicanen met het generaal bestuur in Rome.
Franse Revolutie
Tijdens de Franse Revolutie gingen veel dominicanenkloosters verloren. Jean-Baptiste Henri Lacordaire, die in 1839 in Rome was ingetreden bij de dominicanen, ging terug naar zijn geboorteland Frankrijk om er te prediken. Hij stichtte nieuwe dominicanenkloosters en zorgde ervoor dat de Franse dominicanenprovincie in 1850 opnieuw werd opgericht. De Duitse provincie werd heropgericht door toedoen van pater Ceslaus de Robiano.
Twintigste eeuw
In de 20ste eeuw hebben dominicanen een grote rol gespeeld in de vernieuwingsbewegingen in de Kerk. De Franse dominicaan Jacques Loew begon begin jaren veertig te evangeliseren in de haven van Marseille door zelf als havenarbeider te werken. Uit dit initiatief ontstond de priester-arbeiderbeweging. Op theologisch vlak golden de dominicanen Marie-Dominique Chenu, Yves Congar en Edward Schillebeeckx als vernieuwers.
Nederland
De Nederlandse Provincie van de Orde der Dominicanen werd opgericht op 2 juli 1515. Thans leven er in Nederland een kleine 70 broeders in kloosters en op andere locaties. Zij verrichten diverse soort werk: parochiepastoraat, doceren, publiceren, vormingswerk, geloofsverkondiging, actief in bewegingen voor vrede en gerechtigheid, en werkzaam voor migranten en mensen aan de rand van de samenleving. Actieve dominicanessen zijn er nauwelijks meer in Nederland. Dominicaanse monialen wonen in en rond Huize Rosa in Nijmegen. De Dominicaanse Lekengemeenschap Nederland werd in 1999 opgericht. In oktober 2013 telde de gemeenschap 56 leden en acht aspirant-leden.
Heiligen van de orde:
- Dominicus († 1221)
- Petrus de Martelaar († 1252)
- Zedislava Berkiana († 1252)
- Margaretha van Hongarije († 1271)
- Thomas van Aquino († 1274)
- Raymundus van Peñafort († 1275)
- Albertus de Grote († 1280)
- Agnes van Montepulciano († 1317)
- Catherina van Siena († 1380)
- Vincentius Ferrer († 1419)
- Antoninus van Florence († 1459)
- Alanus de Rupe († 1475)
- Pius V († 1572)
- Ludovicus Beltrán († 1581)
- Catherina de Ricci († 1590)
- Rosa van Lima († 1617)
- Martinus de Porres († 1639)
- Johannes Macías († 1645)
- Thomasiaanse Martelaren (17e/18e eeuw)
- Louis-Marie Grignion de Montfort († 1716)
- Francisco Coll Guitart († 1875)
- Johannes van Keulen († 1600)