De leer van de drie-eenheid gaat over het centrale mysterie van het christelijk geloof en leven. De Kerk leert dat de ene God zich heeft geopenbaard als de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

De christelijke geloofsleer stelt evenals het jodendom en de islam dat er één God is (monotheïsme). De leer van de drie-eenheid is wel een opmerkelijke vorm van monotheïsme. Volgens de geloofsleer is de ene God tegelijkertijd drie personen: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

Jezus
De leer van de drie-eenheid ontwikkelde zich in de vroege Kerk naar aanleiding van het optreden van Jezus van Nazaret, die door een aantal joden werd beschouwd als de langverwachte Messias. De vier evangeliën beschrijven verscheidene handelingen en gebeurtenissen die de vroegchristelijke gemeenten sterkten in de gedachte dat ze in Jezus met meer dan een mens te maken hadden. Zo verrichtte hij grote wonderen en stelde hij zich boven Mozes; voor joden het hoogst denkbare gezag. In sommige uitspraken stelde Jezus zich zelfs op één lijn met God zelf, iets wat hem veel vijanden opleverde. Verder vergaf Jezus zonden die tegen God waren bedreven. Zijn tegenstanders vonden dit godslasterlijk, want “wie kan zonden vergeven dan God alleen?” (Lucas 5,21)

Verrijzenis
Jezus' verrijzenis uit de dood bevestigde voor velen dat hij van goddelijke komaf was. Zijn twijfelende leerling Tomas voegde hem volgens het Johannes-evangelie zelfs de woorden “Mijn Heer, mijn God” toe.

Theologisch debat
Het theologische debat in de eerste eeuwen van het christendom spitste zich toe op de vraag hoe Jezus zich tot God verhield en wat de betekenis was van de uitdrukking Zoon van God.

Mysterie
De vroege kerk zag het mysterie van de drie-eenheid krachtig verbeeld in het verhaal van de doop van Jezus in de rivier de Jordaan. “Toen Jezus gedoopt was, kwam Hij meteen uit het water. En zie, daar opende zich de hemel voor Hem en Hij zag de Geest van God als een duif neerdalen en op Hem neerkomen. Er kwam een stem uit de hemel, die zei: 'Dit is mijn geliefde Zoon, in wie Ik vreugde vind.'” (Matteüs 3,16-17)

Ousia en hypostasis
Om te verwoorden hoe de ene God tegelijkertijd Vader, Zoon en Geest kon zijn, maakte men gebruik van termen uit de gangbare filosofie. Voor de eenheid van God werd de Griekse term ousia (= 'wezen') gebruikt. De onderscheiden personen Vader, Zoon en Geest werden aangeduid met het woord hypostasis. Deze terminologie is voor een belangrijk deel te danken aan de zogeheten Cappadocische kerkvaders: Basilius de Grote (330-379), Gregorius van Nazianze (329-389) en Gregorius van Nyssa (330-395). Deze theologen uit Klein-Azië wilden de eenheid en het verschil van de drie personen in God duidelijk maken.

Theologen
Andere bekende theologen die zich in de eerste eeuwen van het christendom met deze thematiek bezighielden, waren Justinus Martyr (ca.100-ca.165), Tertullianus (ca.160-ca.230), Hiëronymus(ca.347-420), Augustinus van Hippo (354-430) en Athanasius (ca.293-373).

Concilies
De leer van de goddelijke drie-eenheid werd in de 4de en 5de eeuw, op de concilies van Nicea(325) en Constantinopel (381) en Chalcedon (451) tot dogma verheven. Na de discussies in de voorgaande eeuwen was de directe aanleiding het standpunt van de Egyptische priester Arius (ca.250-336). Die meende dat de Zoon een lagere positie innam dan God de Vader. Volgens Arius was de Zoon het eerste schepsel van God en was er een tijd dat hij niet bestond. Daarmee zou de Zoon dus geen eeuwige oorsprong hebben en niet gelijkwaardig zijn aan God. Voor Arius was Jezus een bovennatuurlijk wezen, niet helemaal goddelijk, niet helemaal menselijk. Hiertegen kwam verzet van de Alexandrijnse bisschop Athanasius. Die stelde dat de Zoon geheel gelijkwaardig was aan de Vader. In de uitspraken van het Concilie van Nicea werd die gelijkwaardigheid vastgelegd: homo-ousios (in het Latijn vertaald met consubstantialis). Over de Zoon werd gezegd: “God uit God, Licht uit Licht, waarachtig God uit waarachtig God.”

Geestbestrijders
In strijd met de zogenoemde pneumatomachen (geestbestrijders) werd later op het Concilie van Constantinopel ook het geloof vastgelegd dat de Heilige Geest deelde in deze goddelijke gelijkwaardigheid. Over de Geest wordt geformuleerd dat hij “samen met de Vader en de Zoon aangebeden en verheerlijkt wordt.”

Ketterijen
De christelijke leer over de drie-eenheid van God kende afwijkende varianten die door verschillende kerkvergaderingen als 'ketterijen' zijn veroordeeld. De belangrijkste ketterijen waren het zogeheten modalisme en het tritheïsme. Het modalisme zag Vader, Zoon en Geest slechts als verschijningsvormen ('modi') van de ene God. De drieheid van God was daarmee minder wezenlijk dan zijn eenheid. Daartegenover zag het tritheïsme ('driegodendom') Vader, Zoon en Geest als drie goden. In deze visie ging de goddelijkheid van de drie personen ten koste van de eenheid van God. Een andere belangrijke ketterij was het subordinationisme. Deze visie zag de Vader als de eigenlijke God en de Zoon en de Geest als ondergeschikte goddelijke personen, of zelfs als schepselen. De ideeën van Arius en zijn volgelingen.

Oecumene
In de leer over de drie-eenheid is er weinig verschil tussen rooms-katholieken en protestanten. Reformatoren als Maarten Luther (1483-1546) en Johannes Calvijn (1509-1564) namen de oudkerkelijke belijdenis en de theologische inzichten van middeleeuwse theologen zoals Thomas van Aquino (1225-1274), vrijwel ongewijzigd over.

Filoque
Het voornaamste verschil van inzicht op het gebied van de godsleer is de zogenoemde Filioque-controverse. Hierin lopen de inzichten van de westerse christenheid (katholieken en protestanten) en de oosters-orthodoxe kerken al vele eeuwen uiteen. De onenigheid betreft een elfde-eeuwse invoeging in de Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel dat de Geest uitgaat van de Vader “en van de Zoon” (Latijn: filioque). De westerse christenheid wilde hiermee ruimte geven voor het bijbelse gegeven dat ook de Zoon de Geest zendt en niet alleen de Vader. Hiermee werd een impliciete onderschikking van de Zoon en de Geest ten opzichte van de Vader voorkomen. De oosterse christenheid verweet het westen dat de heilige Geest hiermee ondergeschikt werd gemaakt aan de Vader en de Zoon. Veel westerse christenen zijn tegenwoordig bereid de invoeging van het filioque weg te laten. Tot op heden heeft alleen de Oud-Katholieke Kerk de niet-oorspronkelijke invoeging uit de vierde-eeuwse confessie geschrapt.

Twintigste eeuw
Tot de voornaamste twintigste-eeuwse theologen die zich uitgebreid met de leer van de drie-eenheid van God hebben beziggehouden, behoren de rooms-katholieken Karl Rahner (1904-1984) en Hans Urs von Balthasar (1905-1988), de oosters-orthodoxen Vladimir Lossky (1903-1958) en Johannes Zizioulas (1931) en de protestanten Karl Barth (1886-1968), Jürgen Moltmann (1926) en Wolfhart Pannenberg (1928).

'Drie-eenheid' niet in de Bijbel
Het woord drie-eenheid komt in de Bijbel niet voor. Het Oude Testament kent wel een bepaalde 'meervoudigheid' binnen God. Zo worden bepaalde goddelijke uitingen of eigenschappen, zoals 'Woord' (dabar), 'Wijsheid' (chokma) en 'Geest' (roeach) met God zelf geïdentificeerd, maar kennen ze tegelijk een relatieve zelfstandigheid. Ook het Nieuwe Testament kent geen uitgewerkte leer over God als Drie-ene, hoewel deze geschriften wel het basismateriaal leveren voor de later ontwikkelde leer van de drie-eenheid, die zelf ook weer zorgde voor een christelijke herinterpretatie van het Oude Testament.

Nieuwe Testament
De belangrijkste aanleidingen in het Nieuwe Testament voor de ontwikkeling van de leer over de drie-eenheid van God zijn de levensbeschrijvingen van Jezus Christus in de evangeliën, alsmede de goddelijke eigenschappen en titels die daar en op andere plaatsen in het Nieuwe Testament aan hem worden toegekend. Zo wordt hij 'Gods Zoon' genoemd en noemt hij God zelf zijn 'Vader'. Ook in de brieven van Paulus heeft Jezus duidelijk goddelijke trekken. Een bekend voorbeeld hiervan is de zogeheten Christushymne uit Filippenzen 2. Het Johannes-evangelie identificeert Jezus met het Woord van God en met de goddelijke Wijsheid (vgl. Spreuken 3,19-20; 8, 22-31 en Jezus Sirach 1,1 en 4). Verder worden vele profetieën en psalmen over het optreden van God zelf door de apostelen in de persoon en het optreden van Jezus als vervuld gezien. Ook wat de heilige Geest betreft, ontstaat uit de nieuwtestamentische geschriften het beeld van een relatief zelfstandig opererende goddelijke persoon.

Trinitarische formuleringen
Verder worden in de geschriften van het Nieuwe Testament zogeheten 'trinitarische formuleringen' gebruikt, zoals “Ga, en maak alle volkeren tot leerling; doop hen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest”, (Matteüs 28,19) en “De genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de heilige Geest zij met u allen” (2 Korintiërs 13,13).