De Eerste Brief aan de Christenen van Tessalonica maakt deel uit van het Nieuwe Testament. Deze door de apostel Paulus geschreven brief bevat een beroemde passage over de wederkomst van Christus.

Tessalonica

Nadat Paulus in het jaar 49 of 50 na Christus te Filippi zijn eerste gemeente op Europese bodem heeft gesticht, doet hij met zijn gezellen Silvanus en Timoteüs Tessalonica aan, het tegenwoordige Tessaloniki. Dat was toen een belangrijke handelsstad, tevens hoofdstad van de Romeinse provincie Macedonië. Ondanks de mishandeling en gerechtelijke vervolging die hem dwongen uit Filippi te vertrekken, verzamelt hij opnieuw, materieel gesteund door de Filippenzen en zelf werkend voor zijn levensonderhoud, een kleine gemeente om zich heen.

Oudste geschrift

Kort na zijn alweer gedwongen vertrek legt Paulus vanuit Athene via zijn medewerker Timoteüs opnieuw contact met de gemeente van Tessalonica, om bij diens terugkeer getroost te vernemen dat de kleine groep gelovigen zich ondanks beproevingen staande heeft gehouden. De brief kan te Athene geschreven zijn, waarschijnlijk echter wat later vanuit Korinte, in het jaar 50 of 51. Hij vertegenwoordigt het oudste ons bekende schrijven van Paulus, en het oudste ons overgeleverde christelijke geschrift.

Wederkomst van Christus

Opvallend in de eerste brief aan de Tessalonicenzen is de uitvoerige dank die Paulus jegens God uitspreekt voor het geloof en de standvastigheid van de gemeente. In deze brief geeft hij een aanvulling op zijn prediking over de komst van de Heer: de voordien gestorven christenen zullen in niets achterstaan bij de dan levenden en de Dag van de Heer zal er plotseling zijn. ?Want wanneer het bevel gegeven wordt, als de stem van de aartsengel en de trompet van God weerklinken, dan zal de Heer zelf uit de hemel neerdalen, en eerst zullen de doden opstaan die in Christus zijn; daarna zullen wij die nog in leven zijn, tegelijk met hen in een oogwenk op de wolken in de lucht worden weggevoerd, de Heer tegemoet. En zo zullen wij voor altijd samen zijn met de Heer. Troost elkaar dus met deze woorden? (4,16.17).

Morele aansporingen

De vermaningen in het vijfde hoofdstuk, die vooral opwekken tot naastenliefde, kuisheid, volharding en de moed het lijden te aanvaarden, moet men verstaan tegen de achtergrond van een jonge en enthousiaste gemeente van heiden-christenen in een vijandelijke omgeving. Ook spoort hij allen aan tot regelmatige arbeid en sociaal gedrag. Het schijnt dat een overspannen verwachting van de komst van de Heer sommigen alvast het werk deed staken.



Met dank aan de Katholieke Bijbelstichting (KBS) te Den Bosch die de 'Inleiding op de Eerste Brief aan de Tessalonicenzen' (Willibrordvertaling van de Bijbel, uitgave 1995) welwillend ter beschikking heeft gesteld voor verwerking in dit lemma.