De heilige Elisabeth van Portugal, ook bekend als Elisabeth van Aragon, was koningin-gemalin van Portugal van 1282 tot 1325.
Elisabeth van Portugal (in het Spaans en Portugees Isabel) werd in 1271 geboren te Zaragoza geboren als dochter van koning Peter III van Aragón en diens vrouw Constantia van Sicilië. In haar jeugd ontwikkelde de prinses een authentieke vroomheid en een groot rechtvaardigheidsgevoel.
Toen Isabel 10 jaar oud was, werd zij uitgehuwelijkt aan koning Dionysius van Portugal (Dom Dinis). Op 24 juni 1282 trad de toen 11-jarige met hem in het huwelijk. De vorst stond bekend als een brute en immorele man. Nadat hij getrouwd was, legde hij het aan met veel andere vrouwen. Desondanks stelde Elisabeth zich op als een trouwe echtgenote. Zij kreeg twee kinderen: prinses Constantia (1290) en prins Alfonsus (1291).
Als koningin zette Elisabeth zich in voor de armen en de zieken door onder meer de oprichting van weeshuizen, scholen en hospitalen. Ook stichtte ze diverse kloosters. Tijdens de hongersnood van 1293 liet ze bloem bezorgen bij de bakkers van Coimbra. Haar godsdienstigheid oogstte bewondering van haar man, die besloot haar charitatieve ondernemingen financieel te ondersteunen.
Toen koning Dionysius op 1 januari 1324 overleed, werd hij opgevolgd door Elisabeth haar zoon, die daarmee Alfonsus IV van Portugal werd. Zelf trok zij zich terug in Santa Clara-a-Velha in Coimbra, het clarissenklooster dat zij zelf had gesticht. Ook werd ze lid van de Derde Orde van Sint Franciscus.
In 1336 werd op haar een beroep gedaan als vredestichtster. Haar zoon, koning Alfonsus, was opgetrokken tegen zijn schoonzoon, koning Alfonsus XI van Castilië. Die was getrouwd met Elisabeths schoondochter Maria. De Castiliaanse vorst verwaarloosde haar en behandelde haar slecht. Elisabeth verkeerde toen niet in de beste conditie; desondanks ging ze naar het slagveld bij Estremoz, waar de twee legers tegenover elkaar stonden. Ze wist de partijen tot een akkoord te bewegen.
Haar succesvolle vredesmissie had veel van haar krachten gevergd. Ze stortte in op het kasteel van Estremoz, waar ze op 4 juli stierf aan een hoge koorts. Haar lichaam werd niet bijgezet in het graf van haar man, maar begraven bij de clarissen van Coimbra.
Spoedig na haar dood werd ze vereerd als een heilige en er werd melding gemaakt van tal van mirakels. Dat was de aanleiding voor een zaligverklaringsproces. In 1526 werd ze tot de eer der altaren verheven en op 25 mei 1625 werd ze door paus Urbanus VIII gecanoniseerd. Haar lichaam rust thans in het klooster Santa Clara-a-Nova in Coimbra.
Haar feestdag stond aanvankelijk op 4 juli op de Algemene Romeinse Kalender. Hij werd verplaatst naar 8 juli, omdat 4 juli in het octaaf van het hoogfeest van Petrus en Paulus viel. Paus Pius XII schafte dit octaaf in 1955 af, wat de weg vrijmaakte om de gedachtenis terug te plaatsen naar 4 juli. Dat gebeurde in 1969 bij de herziening van de Algemene Romeinse Kalender. De status van de gedachtenis is facultatief.