Het Filioque is een Latijnse formule uit het Credo, de Geloofsbelijdenis van de Mis. De formule betekent: 'En de Zoon'. Bedoeld wordt dat de Heilige Geest voortkomt uit zowel de Vader als de Zoon. Het Filioque vormde lange tijd een twistpunt tussen de Latijnse Kerk en de Griekse Kerken, maar was niet de aanleiding voor het Oosters Schisma van 1054, zoals vaak gedacht wordt.
Heilige Geest
Het Filioque is een formule die deel uit maakt van het Credo, de plechtige verwoording van het rechtzinnige geloof in de Drie-eenheid: God is Vader, Zoon en Heilige Geest. Het geloof in de Heilige Geest wordt als volgt beleden: 'Ik geloof in de Heilige Geest, die Heer is en het leven geeft; die voortkomt uit de Vader en de Zoon; die met de Vader en de Zoon tezamen wordt aanbeden en verheerlijkt; die gesproken heeft door de profeten.'
Credo van Constantinopel I
Het Filioque stond niet in de oorspronkelijke Geloofsbelijdenis (Symbolum) zoals die in het jaar 381 op het Eerste Concilie van Constantinopel werd vastgelegd. Er stond slechts: 'Die voortkomt uit de Vader'. Dat kwam omdat het Concilie de leer van de goddelijke natuur van de Heilige Geest wilde verdedigen. De concilievaders hadden namelijk de ketterij van de Macedonianen veroordeeld. Die geloofden dat de Geest geschapen was en niet uit de Vader maar uit de Zoon voortkomt. Toch kan niet gesteld worden dat Constantinopel I de voortkomst van de Geest uit de Zoon per definitie uitsloot. De meeste concilievaders, Latijnse én Griekse, geloofden dat de Geest voortkwam 'uit de Vader door de Zoon' (processio ex Patre per Filium). Paus Leo de Grote verkondigde in 447 dat deze formule erop neerkomt dat de Geest ook van de Zoon uitgaat.
Verbod van Efeze
Hoewel het Concilie van Efeze van 431 uitdrukkelijk had bepaald dat van het Credo van Constantinopel niets mocht worden verwijderd of eraan worden toegevoegd, werd het Filioque in de 11e eeuw door de paus in de Geloofsbelijdenis ingelast. Het Filioque werd echter al veel eerder dan de 11e eeuw beleden. De eerste keer dat de formule in een kerkelijk document opduikt is in 589 op de Derde Synode van Toledo. Vanuit Spanje drong het Filioque door tot het hof van Karel de Grote (742-814), die een groot pleitbezorger van het Filioque zou worden.
Synode van Aken
Op de Synode van Aken in 809 eiste een groep bisschoppen, gesteund door keizer Karel, van paus Leo III dat hij het Filioque voor de gehele Kerk verplicht stelde. De paus verwierp deze motie, niet omdat hij de formule ketters vond, maar omdat hij het door Efeze bevroren Credo van Constantinopel wenste te eerbiedigen.
Patriarch Photius
Intussen hadden Frankische monniken het gebruik om het Filioque te zingen verspreid over andere delen van de christelijke wereld. Dit tot grote ergernis van Patriarch Photius (856-886) van Constantinopel. Die was verbijsterd over het Latijnse gebrek aan respect voor het verbod van het Concilie van Efeze. Bovendien vond Photius dat het Filioque theologisch niet in overeenstemming was met de Apostolische Traditie. Hij was ervan overtuigd dat slechts één goddelijke bron de oorzaak van de Heilige Geest kon zijn en niet twee; die bron kon niemand anders zijn dan de Vader, binnen de Drie-eenheid de belangrijkste Persoon.
Onschendbaarheid
Tijdens het Vierde Concilie van Constantinopel vormde het Filioque de aanleiding voor een debat over de onschendbaarheid van dogmatische formules. Photius was van mening dat het Credo van Constantinopel absoluut onschendbaar was. Daarmee bedoelde hij dat zelfs het hoogste kerkelijke gezag (een paus of een Oecumenisch Concilie), niet bevoegd was de tekst aan te passen.
Benedictus VIII
In het Heilig Roomse Rijk was het Filioque inmiddels een vast onderdeel van het Credo geworden. In 1014 wist keizer Hendrik II bij zijn kroningsmis in Rome paus Benedictus VIII zover te krijgen het Filioque in het Credo op te nemen. Vanaf dat moment werd het standaard in de pauselijke liturgie. Uiteindelijk voegde het Tweede Concilie van Lyon van 1274 het Filioque met terugwerkende kracht toe aan de Geloofsbelijdenis van Constantinopel I.
Oosters Schisma
Vaak wordt gedacht dat het Filioque de hoofdaanleiding tot het Oosters Schisma was. Dat berust echter op een misverstand. Vóór Photius was de leer van het Filioque in het Oosten immers al bekend. Toen Byzantijnse monniken ertegen in opstand kwamen, kregen ze geen bijval van hun bisschoppen. Ook Photius vond de kwestie niet belangrijk genoeg om de eenheid met de Bisschop van Rome te verbreken. Pas toen de politieke verschillen tussen de Latijnen en de Byzantijnen een hoogtepunt bereikte, werd de Oosterse weerstand tegen het Filioque door beide partijen aangegrepen om zich op basis van theologische verschillen van elkaar te verwijderen.
Actuele stand van zaken
Het dogmatisch geschil tussen de Rooms-Katholieke Kerk en de Orthodoxe Kerken is tot op de dag van vandaag onopgelost gebleven. Toch is het voor de katholieke partij van gering belang geworden. Telkens als Johannes Paulus II in een eucharistie die hij in aanwezigheid met orthodoxe delegaties celebreerde, werd het Filioque in het Credo weggelaten. Het Vaticaan beschouwt namelijk het niet aanvaarden van het Filioque niet als een ketterij. Omgekeerd heerst er in de verschillende Orthodoxe Kerken nog steeds ergernis over het Filioque. Niet dat het daar categorisch wordt afgewezen; integendeel, het wordt er zelfs impliciet aanvaard. De irritatie wordt gewekt omdat Rome er dogmatisch aan blijft vasthouden. Volgens de Byzantijnse traditie is het niet kies om het mysterie van de Drie-eenheid met Latijnse nuchterheid te beschrijven als ware het een alledaags verschijnsel. In katholieke kringen groeit het begrip voor deze afkeer. De meeste katholieke theologen vinden de kwestie van het Filioque inmiddels een theologisch schijnprobleem.