De Brief aan de Filippenzen maakt deel uit van het Nieuwe Testament en is geschreven door de apostel Paulus.

Gevangenschap
De brief aan de Filippenzen is gericht aan de gelovigen van een stad in Macedonië, waar Paulus rond het jaar 50 na Christus een hoofdzakelijk heiden-christelijke gemeente gesticht had. Als hij de brief schrijft, is hij in gevangenschap, maar hij hoopt weer in Filippi te komen, ofschoon hij de mogelijkheid van de marteldood geenszins uitsluit.

Rome
Tot voor kort nam men aan dat de hier veronderstelde situatie die van Paulus' gevangenschap in Rome rond het jaar 60 was, en dit temeer omdat hij spreekt over het 'pretorium', de in Rome gevestigde keizerlijke garde, en 'het huis van de keizer'.

Mogelijk geschreven in Efeze
Tegenwoordig echter menen veel exegeten dat Filippenzen rond het jaar 55 is ontstaan tijdens een ons niet nader bekende gevangenschap in Efeze. Bovendien ligt Rome te ver van Filippi voor het drukke verkeer dat de brief veronderstelt tussen deze plaats en de stad waar Paulus zich bevindt. De term pretorium werd ook gebruikt voor de residenties van de Romeinse provinciegouverneurs, zoals die te Efeze, en de uitdrukking `het huis van de keizer' kon slaven en vrijgelatenen in keizerlijke dienst aanduiden in alle delen van het Romeinse Rijk.

Drie brieven in één
De plotseling verscherpte toon vanaf het begin van het derde hoofdstuk, het gegeven dat Paulus pas aan het eind dankt voor ontvangen gaven, en een zeker gebrek aan samenhang tussen die gedeelten hebben ertoe geleid dat sommige schriftuitleggers drie afzonderlijke brieven onderscheiden:
- een dankbrief,
- een brief over Paulus' gevangenschap
- een felle brief over de kwestie van de besnijdenis.

Besnijdenis
Het gedeelte over de besnijdenis heeft een begin dat grimmig van toon is. "Pas op voor de honden, pas op voor de saboteurs, pas op voor de versnedenen" (3:2). Paulus doelt op christenen die menen dat de besnijdenis van de voorhuid noodzakelijk is voor het heil. De apostel verwerpt deze leer. Als besneden jood zegt hij dat de Wet hem niet kan redden; dat kan alleen het geloof in Christus.

Echte correspondentie
Eigen aan de Filippenzenbrief zijn Paulus' persoonlijke overwegingen rond zijn situatie als gevangene, zijn apostolaat, zijn mogelijke sterven, zijn lijden, zijn vreugde en hoop, zijn alles overheersende verbondenheid met Christus. In deze overwegingen betrekt hij zijn gemeente als heel nabije vrienden. Dat maakt dit schrijven tot echte correspondentie.

Met dank aan de Katholieke Bijbelstichting (KBS) te Den Bosch die de 'Inleiding op de Brief aan de Filippenzen' (Willibrordvertaling van de Bijbel, uitgave 1995) welwillend ter beschikking heeft gesteld voor verwerking in dit lemma.