De Vijf Geboden van de Kerk verplichten de gelovigen om deel te nemen aan de eucharistie, op bepaalde dagen te vasten en de geloofsgemeenschap materieel te steunen.

Canoniek recht

De Katholieke Kerk heeft als maatschappelijk instituut een hiërarchische en organische structuur. Om dit zichtbaar te maken “heeft zij normen nodig”, zo schreef paus Johannes Paulus II in zijn voorwoord van het Wetboek van Canoniek Recht (CIC 1983). Deze normen zijn vastgesteld in zogeheten canones (canonieke of kerkelijke wetten). Vijf van die wetten worden in de Catechismus van de Katholieke Kerk 'de geboden van de Kerk' genoemd.

Moraal en sacramenten

De vijf kerkelijke geboden hebben als doel om het morele leven van de gelovigen te verbinden met de liturgie. In de overtuiging van de Kerk wordt het morele leven van de gelovigen gevoed door het gezamenlijk gebed en de viering van de sacramenten.

Geen goddelijke geboden

De Catechismus zegt duidelijk dat de kerkelijke geboden moeten worden onderscheiden van de goddelijke geboden. Zij zijn dus – juridisch gesproken – positieve wetten, uitgevaardigd door het bevoegd kerkelijk gezag.

Minimum

Het verplichtend karakter van deze wetten “beoogt aan de gelovigen het noodzakelijk minimum te waarborgen wat betreft gebedsgeest, morele inzet en groei in liefde tot God en tot de naaste” (CKK nr. 2041).

De vijf kerkelijke geboden (CKK 2042 & 2043) zijn:

  • 1. 'Op zondagen en verplichte feestdagen deelnemen aan de eucharistie en zich van slaafse arbeid onthouden.'
  • 2. 'Ten minste eenmaal per jaar biechten.'
  • 3. 'In de paastijd de heilige communie ontvangen.'
  • 4. 'Op door de Kerk vastgestelde onthoudingsdagen geen vlees gebruiken en op vastendagen vasten.'
  • 5. 'De Kerk in haar noden bijstaan.'

Uitleg

De herziene Catechismus van 1997 (Nederlandse vertaling van 2008) legt deze geboden als volgt uit:

Het eerste gebod vraagt van de gelovigen de dag te heiligen waarop de verrijzenis van de Heer herdacht wordt, evenals de voornaamste liturgische feesten die de mysteries van de Heer, de Maagd Maria en de heiligen eren; op de eerste plaats door deel te nemen aan de eucharistieviering, waartoe de christelijke gemeenschap zich verzamelt, en door zich te onthouden van die werkzaamheden en bezigheden die een dergelijke heiliging van deze dagen zouden kunnen verhinderen.”

Het tweede gebod verzekert de voorbereiding op de eucharistie door het ontvangen van het sacrament van boete en verzoening, dat de bekeringen vergeving van het doopsel voortzet.”

Het derde gebod geeft de minimumeis aan wat betreft het ontvangen van het lichaam en bloed van de Heer in verband met de paasvieringen, die oorsprong en kern zijn van de christelijke liturgie.”

Het vierde gebod beschermt de tijd van ascese en boete die ons op de liturgische feesten voorbereiden; zij helpen ons onze instincten te beheersen en de vrijheid van het hart te verwerven.”

Het vijfde gebod betekent dat de gelovigen verplicht zijn om naar hun mogelijkheden de kerk in haar materiële noden bij te staan.”

Oorspronkelijke indeling

In de Katechismus van de Katholieke Kerk van 1992 werd het huidige vijfde gebod nog niet als zodanig aangemerkt. Na de opsomming van de vijf werd eraan toegevoegd: “De gelovigen hebben ook de verplichting om - ieder volgens zijn mogelijkheden - tegemoet te komen aan de materiële noden van de Kerk.” In de Katechismus (Ned. vertaling 2000) was sprake van deze opsomming:

1. 'Op zondagen en verplichte feestdagen deelnemen aan de eucharistie.'

2. 'Ten minste eenmaal per jaar biechten.'

3. 'In de paastijd de heilige communie ontvangen.'

4. 'De verplichte feestdagen vieren als zondag.'

5. 'Op onthoudingsdagen geen vlees gebruiken en op vastendagen vasten.'

In de herziene Catechismus zijn het eerste en het vierde gebod van de Katechismus dus samengevoegd.