De Goede-Vrijdagbede voor de Joden is een gebed dat in oorsprong teruggaat tot de zesde eeuw. In het gebed werd vroeger gebeden voor de ‘trouweloze joden’. Na de Tweede Wereldoorlog lag dit gebed meteen onder vuur. In 1959 schrapte paus Johannes XXIII het woord ‘trouweloos’. Na het Tweede Vaticaans Concilie werd het gebed geheel geschrapt, om pas in 1970 in sterk afgezwakte vorm opnieuw te verschijnen. In 2008 werd voor de viering van de Tridentijnse mis een nieuwe versie gemaakt.
Ontstaan
De vroegst bekende voorbeelden van voorbeden voor Joden stammen uit de zesde eeuw. Op het Iberisch schiereiland maakte een dergelijke voorbede deel uit van de dagelijkse mis. In het Sacramentarium Gregorianum uit 586 werd het gebed voor de Joden vastgelegd als onderdeel van de voorbeden op Goede Vrijdag. Vanaf de negende eeuw ontstond het gebruik om tijdens de voorbeden tijdens het gebed voor de Joden uit knielende positie overeind te komen om nadien weer te knielen. Amalarius van Trier schreef in zijn De ecclesiasticis officiis dat de reden hiervoor was dat de Joden spottend voor Christus hadden geknield toen Hij de kruisweg ging. Hierbij verwarde Amalarius weliswaar de Joden met de Romeinse soldaten, wier spottende knieval wordt beschreven in Matteüs (27:29) en Marcus (15:19), maar het gebrek aan respect voor de Joden vloeide wel voort uit de overtuiging dat zij in wezen schuldig waren aan de kruisiging van Jezus.
Liturgische context
In de middeleeuwen ontstond een driedeling in de liturgische viering van het lijden en sterven van Christus. Het eerste deel van de Mis bestond uit lezingen. Daarna volgden de Kruisverering en de Communie. De voorbeden sloten het eerste deel af. Gelezen werd Hosea waarin de ontrouw van Israël aan de Heer gelijkgesteld wordt aan hoereren. Ook Psalm 140 ('Heer, gun de boosdoener niet waar hij op aast, laat niet slagen wat hij beraamt'). Hoewel deze psalm oorspronkelijk een psalm was voor ten onrechte vervolgde Israëlieten, werd de psalm hier in een context geplaatst van de door de Joden vervolgde Messias. Tenslotte volgden uit het Johannes-evangelie die passages waarin de Joden collectief verantwoordelijk werden gesteld voor de kruisiging. Daarna volgden dan de voorbeden.
Concilie van Trente
Na het Concilie van Trente werd door paus Pius V het missaal vastgesteld dat tot het Tweede Vaticaans Concilie van kracht bleef. Daarin werd het Goede-Vrijdaggebed voor de Joden opgenomen als achtste voorbeden, tussen die voor de ketters en de heidenen in. De tekst luidde:
Oremus pro perfidis Judaeis:
Ut Deus Dominus nister auferat velamen de cordibus eorum
ut et ipsi agnoscant
Jesum Christum, Dominum nostrum.
Omnipotens sempiterne Deus,
qui etiam judaicam perfidiam a tua
misericordia non repellis:
Exaudi preces qua pro
illius populi obcaecatione deferimus
ut, agnita veritatis tuae lucis
quae Christus est,
a suis tenebris eruantus
Per Christum Dominum nostrum. Amen
(Laten wij bidden voor de trouweloze Joden
Dat onze God en Heer de sluier van hun harten wegneemt
en dat ook zij erkennen
Jezus Christus, onze Heer
Almachtige, eeuwige God,
Zelfs de trouweloze Joden stoot gij niet weg
van Uw barmhartigheid
Verhoor onze gebeden die
wij voor de verblinding van dat volk tot U richten
opdat zij het licht van Uw waarheid,
dat Christus is,
mogen erkennen
en daardoor aan hun duisternis ontrukt worden
Door Jezus Christus onze Heer. Amen)
Amici Israel
In 1925 wendde de Nederlandse Sophie van Leer (zij was een Joodse vrouw die zich tot het katholicisme had bekeerd) zich tot de Nederlandse kardinaal Van Rossum, met het verzoek de voorbede te veranderen. Dat leidde tot niets. Wel richtte Sophie de Amici Israel op, een vereniging die zich beijverde voor betere verstandhoudingen tussen de Katholieke Kerk en het Joodse volk. In 1928 waren ongeveer 3000 priesters lid van deze vereniging onder wie ook 287 bisschoppen en enkele kardinalen. De Amici richtten in datzelfde jaar een verzoekschrift aan paus Pius XI om de woorden perfidis/perfidiam uit het gebed te schrappen. Ook vroeg men om toe te staan dat het gebed voor de Joden geknield zou worden gebeden. Door het Heilig Officie werd negatief beschikt op dit verzoek, daar het Goede-Vrijdaggebed stoelde op een lange traditie binnen de Kerk. Bovendien stelde men dat het woord perfidus in het Oude Testament al op verschillende plaatsen werd gebruikt in relatie tot het Joodse volk (Bijvoorbeld: Deuteronomium 20 31:16,20,27, Psalm 78:57, 2 Koningen 17:15).
Na de Holocaust
Na de Holocaust bleef het Goede-Vrijdaggebed aanvankelijk gewoon overeind. In 1955 voerde paus Pius XII slechts een kleine wijziging door in de liturgie voor Goede Vrijdag. Deze bestond eruit dat het voortaan voorgeschreven was geknield te blijven bij de voorbede voor de bekering van de Joden. Met paus Johannes XIII kwam in 1959 ook een einde aan het gebruik van het woord 'trouweloos' in de gebedsformule. Wel bleef de bede bestaan dat de sluier van de harten van het Joodse volk zou worden weggenomen en dat er een einde zou komen aan hun verblinding, waardoor zij de waarheid niet zagen.
Nostra Aetate
Een belangrijk moment in de verhouding tussen de Katholieke Kerk en het Joodse Volk, was de verklaring Nostra Aetate ('In onze tijd') die het Tweede Vaticaans Concilie in 1965 uitgaf. In dit document werd gezegd dat de Kerk “niets afwijst wat er aan waars en heiligs is” is in andere godsdiensten. Cruciaal voor het Jodendom, was wat gezegd werd over de zogenaamde schuld van het Joodse volk aan de dood van Christus: “(Er) mag wat tijdens zijn lijden is misdreven niet alle Joden van die tijd zonder onderscheid en evenmin de Joden van onze tijd worden aangerekend. En al is de Kerk het nieuwe volk Gods, toch mag men de Joden niet voorstellen als door God verworpen of als vervloekt, alsof dit zou zijn af te leiden uit de H. Schrift.” Hierop werd in 1970 een geheel nieuwe tekst met betrekking tot het Joodse volk opgenomen in de bede voor Goede Vrijdag.
Het Missaal van 1970
In het postconciliair Missaal van 1970 werd de volgende tekst opgenomen:
Laten wij ook bidden voor het Joodse volk,
dat door onze God en Heer het eerst is aangesproken
Dat Hij het groot maakt in liefde voor Zijn Heilige Naam,
in trouw aan zijn verbond.
Almachtige, eeuwige God,
Gij hebt Uw beloften toevertrouwd aan Abraham
en aan zijn volk.
Verhoor genadig de gebeden van Uw Kerk:
Dat het volk dat Gij het eerst hebt uitverkoren
tot de volheid van de verlossing komt.
Door Christus onze Heer. Amen.
Met deze ingrijpende wijziging was dus de bede dat het Joodse volk Christus zou erkennen, vervangen door de meer algemene hoop dat dit volk tot de volheid van de verlossing zou komen, in het midden latend hoe dit zou geschieden.
Summorum Pontificum
Met het motu proprio Summorum Pontificum van 2007 stond paus Benedictus XVI het gebruik van de Tridentijnse ritus (dat is de vorm van de liturgie, zoals die voor het Tweede Vaticaans Concilie gebruikelijk was), toe als buitengewone vorm van de lex orandi van de Katholieke Kerk. Specifiek betekende dit dat het priesters was toegestaan om de Mis te lezen volgens het Missaal van 1962. Een probleem hierbij was dat daar – voor wat betreft de liturgie van Goede Vrijdag - nog steeds de bede tot bekering van de Joden in stond. Een en ander gaf aanleiding tot een aanpaste tekst, die in 2008 door de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst werd opgesteld.
Verlicht hun harten
De nieuwe Goede-Vrijdagbede werd door vertegenwoordigers van het Jodendom gezien als een achteruitgang ten opzicht van dat van 1970. In de versie van 2008 is weliswaar van de trouweloosheid geen sprake, niettemin roept het gebed op tot het verlichten van de harten van het Joodse Volk. Ook bidt men dat “zij Jezus Christus erkennen als redder van alle mensen”. Door verschillende Joodse instellingen werd de nieuwe formulering gezien als een stap terug.