Pater prof. mag. dr. J.V. de Groot O.P. (1848-1922), was in Amsterdam bijzonder hoogleraar thomistische wijsbegeerte. Hij heeft veel bijgedragen aan de emancipatie van de Nederlandse katholieken in het wetenschapsbedrijf. Ook stond hij bekend als eloquent prediker en geestelijk leidsman van een groot aantal studenten en intellectuelen.

Joannes Theodorus Petrus werd geboren in Schiedam op 4 juli 1848. Naar het voorbeeld van een oom van hem, wilde hij intreden bij de Orde der Predikbroeders. Daarom schreef hij zich in 1862 in als leerling van het Sint-Dominicuscollege in Nijmegen. In september 1866 werd hij novice bij de dominicanen in hun klooster in Huissen. Bij de inkleding nam hij de kloosternaam Vincentius aan. In 1867 legde hij zijn religieuze geloften af en begon hij aan zijn studies wijsbegeerte en godgeleerdheid. Al in 1870 werd frater Vincentius aangesteld als leraar humaniora aan het Nijmeegse Dominicuscollege.

In augustus 1873 ontving hij in Utrecht de priesterwijding. Daarna ontwikkelde hij zich als predikant en geleerde. In 1878 legde hij in Huissen magna cum laude het dominicaans lectoraatsexamen af door de publieke verdediging van een zestigtal stellingen op het gebied van filosofie, Bijbelexegese, canoniek recht en theologie.

De eerste artikelen van pater De Groot verschenen in het door Herman Schaepman opgerichte tijdschrift Onze Wachter. Door deze publicaties en tal van spreekbeurten maakte hij naam in katholiek Nederland. Zijn oversten belastten hem verder met een docentschap apologetica en godsdienstgeschiedenis op de priesteropleiding van de dominicanen. Uit deze colleges ontstond zijn in het Latijn geschreven Summa Apologetica, dat als handboek in veel kloosterscholen van de dominicaner orde werd ingevoerd.

Naast een bewonderde redenaar en bevlogen predikant was pater De Groot ook een populaire biechtvader en geestelijk leidsman. Binnen zijn orde werd hij aangesteld tot novicenmeester en prior van het Nijmeegse convent.

In 1882 werd zijn grote werk Leven van den H. Thomas van Aquino uitgebracht. Met deze publicatie vestigde hij zich als gezaghebbend vertegenwoordiger van het thomisme, de wijsgerige stroming die de leer van Thomas van Aquino als leidraad voor het actuele denken neemt. In 1885 begaf De Groot zich naar Rome waar hij de hoogste studiegraad van de dominicaner orde behaalde: ‘magister in de heilige godgeleerdheid’.

De Nederlandse bisschoppen richtten in 1894 de bijzondere leerstoel Thomistische Wijsbegeerte aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam op. Pater De Groot werd benoemd tot eerste hoogleraar. Daarvoor verhuisde hij van Nijmegen naar het hem onbekende Amsterdam. Zijn openingsrede op 1 oktober 1894 over de ‘H. Thomas van Aquino als wijsgeer’, maakte grote indruk, vooral “door de gematigde toon; tegenstellingen werden niet op de spits gedreven”, schrijft wetenschapshistoricus Ab Flipse in zijn boek Christelijke wetenschap (2014). “Hij zou in de navolgende jaren veel invloed krijgen in katholieke studentenkringen en zijn leerlingen zouden leidinggevende posities krijgen in katholiek Nederland. Ook door niet-katholieken werd hij gewaardeerd” (p. 113).

Evenals in Nijmegen was hij in Amsterdam vooral ook zielzorger. Pater B.H. Molkenboer O.P. schreef in een necrologie: “Het is de groote roem van professor de Groot geworden dat hij van ontelbaar velen de geestelijke mentor is geweest; dat hij met zijn sterk Godsvertrouwen en zijn opbeurende blijmoedigheid vele hopeloozen of zwakkelingen een reddende hand heeft toegestoken. Als priester zocht hij het vertrouwen van de studenten, en het werd hem in ruime mate geschonken.”

In 1902 werd in het eerste Annuarium der R.K. Studenten zijn artikel ‘Studieleven in het Katholieke Nederland’ gepubliceerd. Daarin stelde hij dat het wezen van de wetenschap niet antigodsdienstig is, hoewel er in de 18de en 19de eeuw “losbarstingen van antichristelijke geleerdheid” waren geweest en dat de “moderne wetenschap” vaak met ongodsdienstigheid gepaard ging. Professor De Groot riep de katholieke intelligentsia dan ook op om in navolging van de grote geleerden van de Middeleeuwen het christelijk geloof wederom te dienen door het bedrijven van wetenschap. Daarbij beargumenteerde hij dat geloof en rede nooit elkanders tegengestelden kunnen zijn, omdat “de Logos, de goddelijke bron van alle wijsheid” is.

De Groot, in 1902 benoemd tot lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, gold ook als strijdbaar voorman van de katholieke emancipatie. Flipse: “Er moest [volgens De Groot] gestreden worden tegen de ongelovige tegenstander en voor de studenten sprak hij over ‘Roomsche weerbaarheid’. Er was nog geen ‘Roomsche universiteit’ en wat aan de bestaande universiteit werd geleerd, was vaak niet ‘in den geest van onze Kerk’. Daarom moest hetgeen daar werd geleerd worden aangevuld en soms rechtgezet, en moets uiteindelijk een ‘Roomsche wetenschap’ worden ontwikkeld” (Christelijke wetenschap, 1914, p. 114).

Op 1 oktober 1919 vierde professor De Groot onder grote belangstelling zijn zilveren ambtsjubileum aan de universiteit van Amsterdam, waarbij hem zijn portret door Jan Toorop werd aangeboden. Hoewel hij met emeritaat wenste te gaan, bleef hij op verzoek van de Nederlandse bisschoppen op zijn post in Amsterdam.

In 1921 kreeg pater De Groot het verzoek om de gerenommeerde literator Frederik van Eeden te begeleiden bij diens doopvoorbereiding. Hij ging daarmee akkoord. Toen De Groot ziek werd, tekende Van Eeden op 13 februari 1922 in zijn dagboek op dat hij zijn “leermeester” had bezocht; die zei hem dat er weinig hoop op genezing was, aangezien hij een hartaandoening had.

Op 26 februari 1922 overleed pater Vincentius de Groot in Amsterdam, omringd door medebroeders en leerlingen. Duizenden waren aanwezig bij zijn uitvaart op 2 maart. Hij werd begraven op de R.K. Begraafplaats Buitenveldert.