Humanae Vitae (‘Het menselijk leven’) is een encycliek van paus Paulus VI met betrekking tot “de juiste regeling van de menselijke voortplanting”. De encycliek werd op 25 juli 1968 uitgevaardigd en leidde – althans zeker in Nederland – tot teleurstelling onder grote delen van de katholieke geloofsgemeenschap, die hadden gehoopt op een ruimhartiger beleid met betrekking tot met name de anticonceptiepil.

Achtergrond

Binnen de leer van de Katholieke Kerk is seksualiteit altijd uitsluitend gezien als een middel tot voortplanting. “Oren en ogen zijn ons gegeven om te horen en te zien, andere organen zijn ons met andere doelen gegeven”, zo leerde nog het Handboek voor de katholieke jongeman, van pater Deodatus Vergeer OFM uit 1947. Geboortebeperking, dat wil zeggen, het zelf bepalen hoeveel kinderen men wilde, werd al door de kerkvaders veroordeeld als in strijd met - wat sinds Thomas van Aquino - de Natuurwet wordt genoemd. In later tijd werd wel de zogenoemde 'periodieke onthouding' toegestaan, wanneer ouders om hen moverende (meestal medische of economische) redenen, meenden dat verdere gezinsuitbreiding onwenselijk was. Niettemin werden – voordat kunstmatige voorbehoedsmiddelen op de markt kwamen – ook in veel katholieke huwelijken - de coïtus interruptus ('voor het zingen de kerk uitgaan') of de Knaus-Ogino-methode (waarbij rekening werd gehouden met vruchtbare en onvruchtbare dagen van de vrouw) veelvuldig toegepast. Deze laatste methoden waren evenwel door de Kerk verworpen, omdat aan deze vorm van seksualiteit de intentie om tot voortplanting te komen, ontbrak.

Condooms

Na de Tweede Wereldoorlog kwamen er in Europa op steeds grotere schaal condooms beschikbaar. Het gebruik hiervan was eveneens in strijd met de leer van de Kerk. Ze waren, althans in Nederland, ook niet eenvoudig te verkrijgen en het gebruik ervan maakte je – in de ogen van de Kerk – tot iemand die zichzelf vergeten had, die losgeraakt was van de goede zeden, iemand die zijn eigen lust bij de geslachtelijke omgang hoger stelde dan het nieuwe leven dat daaruit zou kunnen groeien; kortom: iemand die een vijand van de schepping was. Condooms waren in Nederland evenwel niet gemakkelijk te vinden, omdat het openlijk tentoonstellen van of het reclame maken voor condooms bij strafwet verboden was. Zij kwamen dus meestal letterlijk vanonder de toonbank vandaan.

De pil

Op 10 juni 1957 besloot de Amerikaanse geneesmiddelenautoriteit dat de anticonceptiepil op de markt mocht worden gebracht. Aan de ontwikkeling van deze pil was jarenlang gewerkt door Amerikaans en Europese farmacologen. Niet veel later kwam de pil ook op de Europese markt. Deze ontwikkeling – die het voor het eerst mogelijk maakte dat de mens geheel kon beschikken in de vraag of, en hoeveel kinderen met zou krijgen – moest wel leiden tot een reactie van de Kerk die zich tot dan toe altijd verzet had tegen (kunstmatige) geboortebeperking. Paus Johannes XIIIstelde in maart 1963, enkele maanden voor zijn dood, een commissie in. Hierin hadden geestelijken, medici als ook enkele echtparen zitting. Zij moesten een advies uitbrengen over eventuele aanpassingen van de kerkelijke leer met betrekking tot geboortebeperking. De pil zelf overigens werd vrijwel overal een onmiddellijk succes, niet in de laatste plaats ook omdat er een machtige lobby van de farmaceutische industrie achter schuilging.

In Nederland

In Nederland kwam de pil in 1962 op de markt. Verantwoordelijk voor de productie en verspreiding was Organon in het Brabantse Oss. Omdat men zich bij Organon bewust was van de standpunten van de Katholieke Kerk met betrekking tot geboorteregeling werd de pil aanvankelijk gepresenteerd als een middel dat hielp bij onregelmatige menstruatiecycli en tegen menstruatiepijnen. De – tijdelijk – intredende onvruchtbaarheid werd meer als een bijwerking aangemerkt. Niettemin was de pil vrijwel meteen als anticoncepticum populair, waarbij zeker hielp dat het via de huisarts verkrijgbaar was en niet – zoals condooms – en plein public behoefde te worden aangeschaft.

Bisschop Bekkers

Veelbetekenend voor de houding van het Nederlandse katholieke volksdeel ten opzichte van de pil, was een toespraak van de Bossche bisschop Bekkers voor de KRO-televisie op 21 maart 1963. Hierin zei hij – overigens tot gering genoegen van zijn Nederlandse ambtgenoten – dat “(…) vanuit de menselijke beleving van het huwelijk, dus uit de liefde en de verantwoordelijkheid voor elkaar, voor de vruchtbaarheid en het reeds gevormde gezin, de gehuwden – en ook zij alleen – de vraag (kunnen) beantwoorden wat Gods roeping en levensopdracht voor hen concreet betekent, en welke de grootte van hun gezin en hoe de opeenvolging van de kinderen moet zijn”. Veel Nederlandse katholieken voelden zich hierdoor gelegitimeerd de pil – sindsdien ook bekend als 'iets lekkers van Bekkers' - te gebruiken.

Encycliek

De encycliek Humanae Vitae bracht in 1968 het langverwachte antwoord van Rome op de vraagstukken rond (kunstmatige) geboortebeperking. De commissie die door Johannes XXIII was ingesteld had in meerderheid geadviseerd tot het vrijgeven van de pil. Paulus VI koos er evenwel voor het advies van de commissie naast zich neer te leggen. In de encycliek namelijk wijst de paus alle vormen van kunstmatige contraceptie af, en wordt enkel het zich periodiek onthouden van gemeenschap aanbevolen als methode om regulerend op te treden in de eigen voortplanting.

Het scheppingsplan

Paulus VI draagt verschillende argumenten aan waarom het standpunt van de Kerk ten opzichte van geboortebeperking onveranderlijk is. In de eerste plaats valt de paus terug op oude natuurrechtelijke argumentatie. Hierin speelt vooral het – goddelijk – doel van het huwelijk in Gods scheppingsplan een rol. Dit doel – in Paulus' woorden: “het verwezenlijken van Gods liefdesplan” is het “verwekken en opvoeden van nieuwe levens”. Volgens de paus wordt de echtelijke liefde hierdoor zelfs gekarakteriseerd. Echtelijke liefde die niet op de voortplanting is gericht, stelt zich daarentegen buiten het scheppingsplan.

Aanvullende argumentatie

Naast het hoofdargument wijst de paus in deze encycliek ook nog op allerlei andere gevaren van het toestaan van voorbehoedsmiddelen. Zo waarschuwt hij voor het gevaar van ontrouw en voor het verval van zedelijke tucht. Vooral jongeren – “die zozeer aan hartstochten onderhevig zijn” – zouden er behoefte aan hebben “te worden aangespoord de zedenwet te onderhouden” terwijl het een “wandaad is hun een weg te banen die er gemakkelijk toe leidt die wet te schenden”. Daarnaast wijst de paus op het risico dat mannen het respect voor de vrouw verliezen en “de vrouw maken tot instrument ten dienste van hun eigen hartstocht”. Tenslotte huivert de paus bij het vooruitzicht dat “staatsoverheden die zich om de voorschriften van de zedenwet allerminst bekommeren”, misbruik zouden maken van anticonceptie om een geboorteregeling voor de gehele staat te ontwikkelen.

Ontvangst

De encycliek werd in de Westerse wereld met verbazing ontvangen. Ook onder katholieken, waarvan een groot deel inmiddels voorbehoedsmiddelen gebruikte, leidde de encycliek vaak tot onverschilligheid of ergernis. De encycliek had de tijdgeest dan ook niet bepaald mee. 1968 zou de geschiedenis ingaan als het jaar van de studentenprotesten en van Flower Power. De seksuele revolutie was in volle gang. Men leek niet echt ontvankelijk voor een van hoger hand gegeven instructie over hoe men zich in re veneriae al dan niet diende te gedragen. In Nederland is de onverschilligheid van het katholieke volksdeel voor deze pauselijke rondzendbrief, wel geduid als een sleutelmoment in het uiteenvallen van de katholieke zuil. Feitelijk betekenden de lauwe reacties van Nederlandse katholieken op deze encycliek het begin van een kloof tussen Nederland en Rome; een kloof die later nog onder invloed van het Pastoraal Concilie en een aantal omstreden bisschopsbenoemingen zou verdiepen.