Het boek Job is een van de boeken van het Oude Testament. Het gaat over de beproevingen van de vrome rijkaard Job. Satan wedt met God dat Job zijn godvrezendheid verliest zodra hij met zware tegenslagen te kampen krijgt. Nadat de duivel alles van Job heeft afgenomen en hem met ziekte slaat, blijft hij trouw aan God. Centrale thematiek van het boek is: hoe kan de mens het lijden een plaats geven in zijn bestaan?

Poëtisch geschrift

Job komt van de Hebreeuwse naam ??????? (Ijob). In de canon van de Hebreeuwse Bijbel (Tenach) behoort het boek ??????? tot de sectie Chetubim (Geschriften). In de canon van de Septuagint wordt Job gerekend tot de poëtische en profetische boeken. Het is merendeels geschreven in een dichterlijke taal.

Lijdenskwestie

Job is een van de mooiste maar ook moeiljkste boeken van het Oude Testament. Het centrale probleem van Job is niet op de eerste plaats de Theodicee: hoe het onverdiende lijden te rijmen met Gods rechtvaardigheid?. Veel eerder is de kwestie: hoe kan de mens het lijden een plaats geven in zijn bestaan? Dat is het thema van de discussies van Job en zijn vrienden.

Rijkste man van het oosten

Het boek begint met de vertelling over het geslaagde leven van de godvruchtige Job, de ?rijkste man van heel het Oosten?, in zijn woonplaats Us. Na de proloog volgt een dialoog tussen Jahweh en Satan. Jahweh beweert trots dat Job onberispelijk, rechtschapen, godvrezend en zich ver van het kwaad houdt. Satan betwijfelt dat en wil met God een weddenschap aangaan. Volgens de duivel zal het snel afgelopen zijn met Jobs vroomheid als deze eenmaal door het kwaad getroffen wordt.

Jobs ellende

Jahweh gaat op de weddenschap in en geeft Satan de vrije hand om Job te beproeven. Zijn kinderen worden gedood en al zijn bezit wordt vernietigd. Als Job de onheilsberichten (?jobstijdingen?) verneemt, maakt hij God echter geen enkel verwijt en zegt hij: ?de Heer geeft, de Heer neemt, gezegend de naam van de Heer?. Vervolgens slaat Satan hem met ?kwaadaardige zweren van voetzool tot kruin?. Als zijn vrouw zegt dat het nu tijd wordt om God te vervloeken, antwoordt hij: "Het goede nemen we wel aan van God, waarom dan het kwade niet" Ondanks zijn ellende blijft hij God trouw.

Jobs vrienden

Jobs vrienden Elifaz, Bildad en Sofar bezoeken de zwaar beproefde. Zij vertegenwoordigen de oudere traditionele opvatting dat alle lijden een straf is voor zonden. Ze zeggen dat Job zijn leven daarom moet onderzoeken, zich moet bekeren en boete doen. Tegen hun hard en onverbiddelijk oordeel tekent Job op grond van zijn eigen ervaring heftig verzet aan. Zeker van zichzelf getuigt hij van zijn onschuld. Hij daagt God uit het tegendeel aan te tonen. Ondanks ogenblikken van twijfel rekent hij er zelfs op dat God hem openlijk zal rehabiliteren. En dat gebeurt.

Doorbreken van vergeldingsleer

Met de goddelijke rehabilitatie van Job doorbreekt het boek de impasse waarin de vergeldingsleer in die tijd was geraakt. Het leven laat zich niet mooi in vakjes verdelen, waarin geluk en vroomheid, rampspoed en goddeloosheid bijeen liggen. Het menselijk leven lijkt zo vaak chaotisch en soms zelfs absurd. Maar de auteur gelooft in de ondoorgrondelijke wijsheid van God, en bewust van zijn eigen nietigheid geeft hij zich aan Hem over.

Dialoog met de vrienden

De dialoog van Job en zijn vrienden verloopt in vijf reeksen.

Bittere klacht

1. Job zelf opent de eerste discussie met een bittere klacht over zijn lot. Daarop raadt Elifaz hem aan zich tot God te wenden. Job stelt dat zijn klacht gerechtvaardigd is. Daarom herhaalt Bildad de vermaning van Elifaz. Nu verklaart Job dat God de mens kastijdt zonder rekening te houden met zijn onschuld. Geen wonder dat Sofar heftig Jobs boude taal kritiseert.

Smeekbede om medelijden

2. In de tweede gespreksronde distantieert Job zich van zijn vrienden. Hij wendt zich tot God met de verklaring dat hij het lijden niet verdiend heeft. Hierop antwoordt Elifaz dat Job een vijand van God geworden is. Met de dood voor ogen richt Job zijn blik naar God en spreekt de verwachting uit dat zijn schepper het voor hem op zal nemen. Na een fel protest van Bildad smeekt Job zijn vrienden om medelijden, want de hand van God heeft hem getroffen. Sofar laat zich niet vermurwen en blijft op het standpunt van zijn collega's staan.

Traditionele vergeldingsleer verworpen

3. Job opent de derde gespreksronde met een openlijke verwerping van de traditionele vergeldingsleer: vroomheid en voorspoed, ongerechtigheid en lijden zijn niet noodzakelijk aan elkaar gekoppeld. Daarop noemt Elifaz hem een boosdoener die boet voor zijn zonden. Weer protesteert Job en verklaart dat hij nooit van Gods weg is afgeweken. Maar God is Heer en Hij doet wat Hij wil. Bildads antwoord is kort en hervat een gedachte uit de eerste gespreksronde: ?Kan een sterveling rechtvaardig zijn tegenover God?. Job geeft volmondig toe dat God oneindig veel groter is dan de mens, maar desondanks houdt hij vol dat hij onschuldig is, ook al betekent dat ? als wij uitgaan van de gedachte dat Job een geding heeft met God ? dat God dan de schuldige is; want als Job toegeeft dat hij een zondaar is, dan is hij nog veel verder van huis dan nu; dan krijgt hij al de rampen die volgens de eigen woorden van de vrienden de zondaar treffen, terecht over zich heen.

Loflied op wijsheid

4. Het voorlaatste deel van de dialoog is een loflied op de wijsheid. Op het eerste gezicht is dit vreemd en is men geneigd het als een toevoeging te beschouwen. In feite is de vraag ?waar vind je de wijsheid?? hier op haar plaats. De discussie van Job en zijn wijze vrienden is vastgelopen; ze hebben het probleem van het lijden van de onschuldige niet kunnen verklaren. Dat moeten ze aan God overlaten. De mens is wijs als hij zich weet neer te leggen bij Gods beschikkingen.

Elihu

5. Job sluit de dialoog af met een terugblik op zijn vroeger geluk en een klacht over zijn lijden. Hij getuigt plechtig van zijn onschuld en daagt God uit een beschuldiging tegen hem in te brengen. Op deze uitdaging zou men Gods interventie verwacht hebben. Maar onverwacht treedt een onbekende op: Elihu. Hij heeft kritiek op Job en zijn vrienden, en brengt een nieuw element in het debat, namelijk dat van de louterende en opvoedende waarde van het lijden.

God verschijnt op toneel

Na het ritardando met Elihu verschijnt God op het toneel. De vrienden van Job worden veroordeeld, maar hijzelf wordt niet in het gelijk gesteld. God wijst Job op de wonderen van de schepping, die het menselijk kennen en kunnen te boven gaan. Als Job God terecht wil wijzen, moet hij in staat zijn het bestuur van de wereld over te nemen, dan moet hij orde op zaken stellen en de goddelozen verpletteren. Kan hij dat niet, dan past hem een bescheidener houding. Er rest Job niets anders dan zich neer te buigen in het stof en zijn vermetelheid te herroepen.

Epiloog

In de epiloog veroordeelt God Jobs vrienden vanwege hetgeen zij over God gezegd hebben en schenkt Hij aan Job nog groter geluk dan voorheen. Waarschijnlijk gaat dit zogenaamde kaderverhaal terug op een oude overlevering. Dat wil niet zeggen dat het kader oorspronkelijk een zelfstandig literair bestaan heeft gehad. De taal die van Aramese invloed getuigt, en enkele toespelingen op Jeremia, doen vermoeden dat de dichter van dit verhaal ? wiens naam onbekend is ? in de tijd na de ballingschap geleefd heeft, maar niet later dan 200 v. Chr.

Sint Job

De meeste Bijbelgeleerden zijn het erover eens dat Job slechts een literair personage is en geen historische persoon. In diverse kerkelijke tradities wordt Job echter als een heilige vereerd. In de Katholieke Kerk is Sint Job van de heiligencanon geschrapt. Vroeger werd hij beschouwd als patroonheilige tegen armoede, besmettelijke zieketen en zweren. De Orthodoxe Kerken van de Byzantijnse ritus vieren het feest van de Profeet Job op 6 mei. In de christelijke iconografie wordt Job vaak afgebeeld als een halfnaakte man met zweren op zijn lichaam, zittend op een mestvaalt.

Met dank aan de Katholieke Bijbelstichting (KBS) te Den Bosch die de 'Inleiding op Job? (Willibrordvertaling van de Bijbel uitgave 1995) welwillend ter beschikking heeft gesteld voor verwerking in dit lemma.