De zalige Johannes Duns Scotus was een franciscaanse geleerde uit de Middeleeuwen. Hij ontwierp een eigen wijsgerig-theologische synthese. Zijn mariologie legde de theologische basis voor het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis (1854).

LEVEN



Schotse franciscaan


Johannes Duns Scotus werd waarschijnlijk in het jaar 1266 geboren, in het dorp Duns in het Zuid-Schotse graafschap Berwickshire. Hij trad toe tot de door Sint Franciscus gestichte Orde der Minderbroeders. In 1291 werd hij in het Engelse Northampton priester gewijd. Vanwege zijn hoge intelligentie lieten zijn oversten hem studeren aan de universiteiten van Oxford en Parijs.

Doctor subtilis

Na zijn opleiding werd hij docent aan de universiteiten van Oxford en Cambridge en vervolgens aan die van Parijs. Zoals gebruikelijk in die tijd begon hij als jonge academicus met de becommentariëring van de Sententiae van Petrus Lombardus. Uit deze colleges kwamen zijn belangrijkste werken voort, waarvan de titel verwijzen naar de universiteit waar hij als sententiarius optrad: Opus Oxoniense (Oxford), Reportatio Cambrigensis (Cambridge) en Reportatio Parisiensis examinata (Parijs). Als theoloog kreeg hij de academische bijnaam doctor subtilis ('subtiele leraar').

Terug naar Engeland

Duns Scotus verliet Parijs, nadat een ernstig conflict tussen de Franse koning Filips IV (de Schone) en paus Bonifatius VIII was losgebarsten. Filips eisten daarop van de religieuzen in zijn rijk dat ze een loyaliteitsverklaring zouden ondertekenen. Nagenoeg alle franciscanen weigerden dat, omdat ze daarmee partij zouden kiezen tegen de Opvolger van Sint Petrus.

Parijs en Keulen

Toen de betrekkingen tussen Filips en de opvolger van Bonifatius VIII vriendschappelijk waren geworden, werd de ban opgeheven. Daarmee kon Duns Scotus in 1305 vanuit Engeland naar Parijs terugkeren om theologie te onderrichten als magister regens (equivalent van een tegenwoordige 'hoogleraar' in Nederland). Na een zekere tijd besloten zijn oversten hem over te plaatsen naar Keulen, waar hij werd aangesteld als professor aan het Studium van de Minderbroederorde. Kort daarop overleed hij.

Zalig verklaard

Duns Scotus stierf op 8 november 1308 te Keulen. Binnen zijn orde werd hij al als een heilige beschouwd. Johannes Paulus II verklaarde hem op 20 maart 2003 zalig; de paus noemde hem 'Dichter van het mens geworden Woord en verdediger van de Onbevlekte Ontvangenis'. Zijn feestdag is 8 november.

Graf

Het stoffelijk overschot van Johannes Duns Scotus ligt in de franciscanenkerk van Maria Onbevlekte Ontvangenis (Minoritenkirche) aan het Kolpingsplein (Kolpingplatz) in Keulen. Een inscriptie op zijn graftombe zegt: Scotia me genuit. Anglia me suscepit. Gallia me docuit. Colonia me tenet. ('Schotland heeft me verwekt. Engeland heeft me ontvangen. Gallië heeft me onderricht. Keulen bewaart me.')

FILOSOFIE

Via moderna

Duns Scotus staat op de grens tussen Hoog-Scholastiek en Laat-Scholastiek. Hij was erfgenaam van zowel het franciscaans augustinisme als de strenge wetenschappelijkheid van Oxford. Als opponent van Thomas van Aquino schiep hij met zijn scherpzinnige geest een nieuwe filosofisch-theologische synthese. Volgens franciscaan Willem van Ockam (ca. 1288 – ca. 1348), de scholasticus van de via moderna, behoorde Duns Scotus echter samen Thomas tot de via antiqua ('de oude weg'). Toch was Duns Scotus een voorname voorloper van de moderne weg. Zo verwierp hij het principe credo ut intelligam en sloeg daarmee een nieuwe weg in op het gebied van de godsleer en de fundamentele ethiek (zie hieronder bij THEOLOGIE). 

Univociteit

De metafysica dient zich volgens Duns Scotus bezig te houden met het zijn. Het gaat om het zijn dat gemeenschappelijk is aan zowel God als zijn schepselen: het gemeenschappelijke zijn (ens commune). Het gaat er Duns Scotus om zodanig over het zijn te spreken dat het begrip ens in alle toepassingen steeds gelijkluidend (univoce) is, dat wil zeggen steeds één en dezelfde betekenis heeft. Metafysisch beschouwd zijn er dus in zijnden qua aard geen verschillen aan te duiden: er bestaat slechts onderscheid tussen zijnswijzen (modi). Zo bestaat er op zijnsniveau geen verschil tussen de goddelijke en de menselijke wil; slechts in de wijze waarop de wil zich uit, kan gradueel onderscheid gemaakt worden.

Bestaan van God

Duns Scotus geeft een uitgebreide en complexe bewijsvoering voor het bestaan van God. Dit bestaan, zo zegt hij, is geen evidente waarheid; ook is de kennis van het zijn van God bij de mens niet van nature aangeboren. Duns Scotus 'bewijst' Gods bestaan aan de hand van zijn metafysische leer van de univociteit: aan zowel God als de schepping is het zijn gemeenschappelijk. Het geschapen zijn is volgens hem een geproduceerd zijnde (ens effectivum); dit veronderstelt het bestaan van een producerend zijnde (ens efficiens), want iets kan niet door zichzelf en niet door niets geproduceerd zijn. Er zijn vele producerende zijnden, die alle weer door andere producerende zijnden zijn geproduceerd. Aangezien het voor Duns Scotus ondenkbaar is dat er een oneindige schakel van producerenden bestaat, concludeert hij dat er uiteindelijk een producent is die zelf niet geproduceerd is. Dit 'bewijs' noemt hij via efficientiae ('de weg van de productie'). Andere 'bewijzen' zijn de via finalitatis ('de weg van de doelgerichtheid') en de via eminentiae ('de weg van de uitmundendheid'). Duns Scotus toont vervolgens aan dat één en hetzelfde zijnde het eerste is in de drie ordes (productie, doelgerichtheid en uitmuntendheid): het drievoudig eerste zijnde (ens tripliciter primum), als oerproducent, als einddoel en als ultiem uitmuntende. Bij dit laatste grijpt Duns Scotus terug op het godsbewijs van Anselmus in diens Proslogion: het is een contradictie te menen dat er in de orde van het zijn iets volmaakter bestaat dan het ultiem uitmuntende; vastgesteld dat er geen tegenspraak is tussen zijn en oneindigheid, kan het ultiem uitmuntende dus oneindig zijn; aangezien het uitmuntender is oneindig te zijn dan eindig, moet het ultiem uitmuntende noodzakelijk oneindig zijn.

Universaliënstrijd

Met Thomas keert Duns Scotus zich in de zogenoemde universaliënstrijd tegen het nominalisme. In deze Scholastieke kwestie werd getwist over de ontologische status van de Universalia. Duns Scotus neemt in dit debat een realistische positie in: Volgens hem hebben de universalia een drievoudig bestaan: als geschapen vorm in het verstand van God; als de vorm van een ding; en als een door abstractie verkregen begrip in ons verstand. Bij zijn uitleg van het universale in re komt hij in de buurt van het ultrarealistische standpunt.

Haecceitas

in de kwestie over individuatie introduceerde Duns Scotus het Latijnse begrip haecceitas ('ditheid'). Thomas van Aquino had in navolging van Aristoteles het individuatieprincipe in de materie gelegd. Duns Scotus meende daarentegen dat de individualiteit van een object geheel is terug te voeren op het concrete object zelf: haecceitas. Dit begrip duidt niet op iets accidenteels, maar op het singulier substantiële van het individuele object. De ditheid van bijvoorbeeld Socrates is de dusdanige samentrekking van de gemeenschappelijke natuur van Griekse filosofen zodat die zich op volstrekt unieke wijze manifesteert als socratitas ('socrateïteit').

THEOLOGIE

Godgeleerdheid

Duns Scotus, gevormd in het natuurwetenschappelijke milieu van Oxford, beschouwt de theologie niet als een wetenschap (scientia) in eigenlijke zin, omdat zij niet is gebaseerd op evidenties. Volgens hem beschikt slechts de wiskundige evidentie over volkomen bewijskracht. De theologie is immers niet bij machte om de werking van het goddelijke aan te tonen en de geopenbaarde leer te bewijzen.

Incarnatie

Duns Scotus heeft vooral het mysterie van de menswording van God doordacht. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Anselmus van Canterbury koppelde hij de Incarnatie los van de Zondeval. Ook al zou de mensheid niet gezondigd hebben, de Zoon zou toch wel mens geworden zijn. De Incarnatie was volgens Duns Scotus in de eeuwigheid al voorzien door de liefdevolle Vader, die zo zijn Schepping wilde voltooien. Daardoor maakte hij het voor de eindige mens mogelijk te delen in het oneindige liefdesleven van de Drie-eenheid. De Menswording is dus niet geconditioneerd door het contingente feit van de Zondeval. 

Eucharistie

Het lijden van Christus, de geïncarneerde God, was volgens Duns Scotus de uitdrukking van Gods onmetelijke liefde. Deze liefde voor de mensheid manifesteerde zich op Golgotha en blijft zich manifesteren als mysterieuze voortzetting daarvan in de Eucharistie. Duns Scotus beschouwde de Heilige Mis als het sacrament van de werkelijke aanwezigheid van Christus en als het sacrament van eenheid en gemeenschap dat de gelovigen in staat stelt God en de naasten lief te hebben.

Onbevlekte Ontvangenis

De doctor subtilis overwoog ook de rol van de Heilige Maagd Maria in de heilsgeschiedenis. In zijn tijd was de meerderheid van de theologen fel gekant tegen de opvatting dat Maria niet door de erfzonde zou zijn aangetast. Was zij onbevlekt ontvangen geweest, dan zou Christus een mens nodig hebben gehad om zijn verlossingswerk te verrichten, aldus de zogenoemde anti-immaculatisten. Duns Scotus gebruikte daartegen een argument dat in 1854 door paus Pius IX zou worden overgenomen bij diens afkondiging van het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis. Dit argument maakt gebruik van het begrip 'preventieve verlossing': het was door het kruisoffer van Christus zelf dat Hij zijn moeder van de erfzonde had gevrijwaard. De onbevlekte ontvangenis was als het ware een voorschot op de genade van de Verlossing. Met terugwerkende kracht had God de Zoon voorkomen dat zijn moeder zou delen in de oerzonde. De franciscanen aanvaardden en verspreidden deze leer vol enthousiasme. 

Vrijheid

Een ander belangrijk punt van zijn theologie is vrijheid. Duns Scotus wordt beschouwd als een orthodoxe vertegenwoordiger van het voluntarisme. Dit staat tegenover het intellectualisme van bijvoorbeeld Thomas van Aquino. Voor Duns Scotus speelt het intellect weliswaar een belangrijke rol bij het menselijk handelen, maar het is de wil (Latijn: voluntas) die de mens tot handelen aanzet en die zelfs voor een groot deel bepaalt wat er gedacht wordt. Dit geldt volgens Duns Scotus ook voor God (zie zijn leer van de univociteit). De wil is dus ook bij Hem primair. God laat zich door niets anders bepalen dan door zijn eigen wil. Dat betekent dat Hij absoluut vrij is. Voor de Schepping, de Incarnatie en de Verlossing waren dus geen dwingende redenen; zij zijn het resultaat van de goddelijke vrijheid. Het heeft dus geen zin om te vragen naar het waarom van de Schepping: zij is er omdat God dat gewild heeft. De Schepping is dus geheel contingent: God had er ook voor kunnen kiezen om niets te scheppen. Met deze vaststelling vervalt voor Duns Scotus ook de mogelijkheid om aan de hand van de rede het absoluut goede te achterhalen. Dit voluntarisme werd doorgetrokken in het ethisch positivisme van Willem van Ockham en zou leiden tot het extreme voluntarisme van Reformatoren als Luther en Calvijn.

WERKEN

De voornaamste werken van Johannes Duns Scotus zijn:

Commentaren op de Sententiae van Petrus Lombardus:

  • Opus Oxoniense, thans Ordinatio genoemd
  • Reportatio Cambrigensis
  • Reportatio Parisiensis examinata



Theologische disputen:

  • Quaestio disputata de formalitatibus
  • Quaestiones quodlibetales
  • Collationes parisiensis et oxoniensis



Filosofische werken:

  • Tractatus de primo principio
  • Quaestiones subtilissimae in Metaphysicam Aristotelis
  • Quaestiones in libros Aristotelis De Anima
  • Quaestiones super Universalia Porphyrii
  • Quaestiones in librum Praedicamentorum
  • Quaestiones in I et II librum Perihermenias
  • Opus secundum sive octo quaestiones in duos libros Perihermenias
  • Quaestiones in libros Elenchorum
  • Theoremata