Een kapelaan is een rooms-katholieke parochiepriester die aan een pastoor is toegevoegd. De officiële, kerkrechtelijke naam voor deze functie is ‘parochievicaris’.
Etymologie
‘Kapelaan’ is evenals het Engels/Franse woord chaplain ontleend aan het Middeleeuws Latijnse woord cappellanus of capellanus. Een ‘capellanus’ was een clericus verbonden aan een hofkapel (capella palatina) en beheerder van de koninklijke relikwieën. (zie verder Kapel >>).
Onderpastoor
De betekenis van het Nederlandse woord 'kapelaan' is na verloop van tijd uitgebreid van ‘hofkapelgeestelijke’ via ‘kapelpriester’ naar ‘onderpastoor’.
Kapelanie
In het Rijke Roomse Leven had een pastoor vaak meerdere kapelaans. Vaak waren zij woonachtig op de pastorie; in Limburg hadden zij een eigen ambtswoning, ‘kapelanie’ geheten.
Geen cappellanus
Het kerkjuridische begrip voor de priester die de pastoor in zijn pastorale taken bijstaat is ‘parochievicaris’ en niet ‘cappellanus’. “Een cappellanus is een priester aan wie op duurzame wijze de pastorale zorg toevertrouwd wordt, ten minste ten dele, van een bepaalde gemeenschap of een bijzondere groep van christengelovigen …” (canon 564, Codex van Canoniek Recht, 1983).