Voorzichtigheid, rechtvaardigheid, sterkte en matigheid worden de kardinale deugden genoemd, omdat zij een scharnierfunctie vervullen.

‘Kardinaal’ als bijvoeglijk naamwoord komt van het Latijnse cardo (genitivus: cardinis), dat ‘spil’, ‘as’ of ‘scharnier’ betekent. De kardinale deugden zijn de deugden waar het om draait, die in het morele leven een scharnierfunctie vervullen. De eerste die ze zo noemde was kerkvader Ambrosius van Milaan.

Een deugd (Grieks: aretè; Latijn: virtus; G) is een standvastige, morele gesteltenis (Latijn: habitus), waardoor hartstochten op duurzame wijze kunnen worden geordend en het verstand op het goede wordt gericht. Een deugdzame persoon is iemand die vrij en gemakkelijk moreel handelt, spreekt en denkt. Deugdzaamheid is niet aangeboren, maar kan alleen worden verworven door oefening op basis van morele kennis. 

De kardinale deugden zijn (met Griekse en Latijnse benamingen):

  1. Voorzichtigheid (PhronèsisPrudentia)
  2. Rechtvaardigheid (DikaiosynèIustitia)
  3. Sterkte (AndreiaFortitudo)
  4. Matigheid (SoophrosynèTemperantia)



1. De voorzichtigheid is de deugd die de praktische rede in staat stelt in alle omstandigheden het werkelijk goede te ontwaren en de juiste middelen te kiezen om het tot stand te brengen. De voorzichtigheid is de "juiste regel tot handelen" schrijft Thomas van Aquino in navolging van Aristoteles. Ze mag niet verward worden met schuchterheid of vrees, en ook niet met dubbelhartigheid of veinzerij. Ze wordt auriga virtutum (‘leidsvrouw van de deugden’) genoemd: ze leidt de andere deugden door hun te wijzen op regel en maat. Het is de voorzichtigheid die onmiddellijk het gewetensoordeel leidt. De voorzichtige mens bepaalt en ordent zijn gedrag volgens dit oordeel. Dankzij deze deugd kunnen wij zonder dwalen de morele principes toepassen op de concrete gevallen en overwinnen wij de twijfels omtrent het goede dat gedaan en het kwade dat vermeden moet worden.

2. De rechtvaardigheid is de morele deugd die bestaat in de voortdurende en vaste wil om aan God en de naaste te geven waar ze recht op hebben. Rechtvaardigheid tegenover God wordt "deugd van godsvrucht" genoemd. Rechtvaardigheid ten opzichte van de mensen leidt ertoe de rechten van ieder te eerbiedigen en in de menselijke verhoudingen de harmonie tot stand te brengen die de rechtschapenheid bevordert ten opzichte van de personen en het algemeen welzijn. De rechtvaardige mens, die zo dikwijls vermeld wordt in de heilige boeken, onderscheidt zich door de tot houding geworden rechtschapenheid van gedachten en gedrag jegens zijn naaste.

3. De sterkte is de morele deugd die in moeilijkheden standvastigheid en volharding verzekert in het streven naar het goede. Ze bevestigt het besluit aan de bekoringen te weerstaan en de struikelblokken in het morele leven te overwinnen. De deugd van sterkte maakt het mogelijk de angst te overwinnen, zelfs voor de dood en de beproeving en de vervolgingen te trotseren. Ze stelt in staat om zó ver te gaan dat men zichzelf verloochent en het offer van zijn leven brengt om een rechtvaardige zaak te verdedigen.

4. De matigheid is de morele deugd die de aantrekkingskracht van de genoegens tempert en evenwicht brengt in het gebruik van de geschapen goederen. Ze verzekert de beheersing van de wil over de instincten en houdt de verlangens binnen de grenzen van de betamelijkheid. De matige persoon richt de strevingen van zijn zinnen op het goede, behoudt een gezonde bescheidenheid en “laat zich niet meeslepen door eigen zin en kracht om te wandelen naar de begeerten van zijn hart” (Jezus Sirach 5, 2).

bron: Catechismus van de Katholieke Kerk

Allegorieën

In de schone kunsten zijn de kardinale deugden verbeeld door allegorieën. Vanwege het grammaticale geslacht van de Latijnse woorden worden zij gepersonifieerd door vrouwenfiguren. De bekendste is Vrouwe Justitia. De allegorieën van de kardinale deugden vormen vaak een reeks met de zogeheten theologale deugden: geloof, hoop en liefde.