Voor ambtsdragers binnen de Rooms-Katholieke Kerk geldt de volgende titulatuur. Tot ongeveer de jaren zestig werd deze titulatuur algemeen gebruikt. Sindsdien zijn de aanspreektitels meer en meer in onbruik geraakt.
- Paus – Zijne Heiligheid
- Patriarch – Zijne Zaligheid
- Kardinaal – Zijne Eminentie
- Aartsbisschop, bisschop, nuntius – Zijne Hoogwaardige Excellentie Monseigneur
- Protonotarius, pauselijk huisprelaat, pauselijk kapelaan, vicaris-generaal – De Hoogwaardige Heer Monseigneur
- Abt – De Hoogwaardige Heer Abt
- Bisschoppelijk vicaris – De Hoogeerwaarde Heer Bisschoppelijk Vicaris
- Kanunnik, plebaan, officiaal, prior, president grootseminarie – De Hoogeerwaarde Heer [Ambt]
- Deken, superior, rector – De Zeereerwaarde Heer [Ambt]
- Pastoor – De Zeereerwaarde Heer Pastoor
- Professor aan het grootseminarie – De Zeereerwaarde Hooggeleerde Heer
- Professor aan het kleinseminarie – De Zeereerwaarde Weledel(zeer)geleerde Heer
- Kapelaan – De Weleerwaarde Heer Kapelaan
- Aalmoezenier of parochievicaris – De Weleerwaarde Heer [Ambt]
- Gardiaan – De Weleerwaarde Pater
- Pater – De Eerwaarde Pater
- Diaken – De Eerwaarde Heer [Ambt]
- Moeder-overste – De Eerwaarde Moeder
- Zuster – De Eerwaarde Zuster
- Frater – De Eerwaarde Frater
- Broeder – De Eerwaarde Broeder