Het doopsel is het fundamentele sacrament van christelijke initiatie en maakt een kind tot lid van de Kerk, de gemeenschap van gedoopten; de kinderdoop vindt plaats op grond van het geloof van de ouders.

Kinderdoop?
Er is in verschillende kerken nagedacht over de vraag of de kinderdoop eigenlijk wel een goede praktijk is. Is het niet veel beter te wachten tot het kind mondig genoeg is om zelf te beslissen of het gedoopt wil worden? In de katholieke traditie is het antwoord op die vraag eenduidig: neen. Uiteraard kan een kind nog niet geloven. Daarom kan en moet het worden gedoopt op grond van het geloof van de ouders of verzorgers. Omdat de ouders deel uitmaken van de plaatselijke geloofsgemeenschap, die weer onderdeel uitmaakt van de wereldkerk, is het uiteindelijk de gehele kerk die met haar geloof garant staat als een kind wordt gedoopt.

Geloof van de ouders
In het Doopsel van een zuigeling wordt op grond van het levende geloof van de ouders als het ware een voorschot genomen op het Geloof dat het het kind van vader en moeder zal krijgen overgedragen. Wanneer het christelijk geloof volstrekt afwezig is, of wanneer de ouders niet in willen staan voor de geloofsontwikkeling van hun kind, stelt de Kerk daarom het doopsel uit.

Uitstel
Uitstel van het doopsel is van de kant van de Kerk geen weigering om het kind in de Kerk op te nemen, maar een poging om door te dringen in de geloofstwijfel van de ouders. De plaatselijke geloofsgemeenschap zal trachten om de vragen over Kerk en geloof die bij de ouders leven op bevredigende wijze te beantwoorden, zodat het doopsel zo snel mogelijk alsnog doorgang kan vinden.

Peter en meter (peetouders)
Al in vroege christelijke gemeenschappen was het gebruikelijk dat dopelingen ten doop geleid werden door mensen, die zich voor geloofsonderricht en christelijke opvoeding garant stelden. Voor kinderen stelden zich meestal de ouders, voor volwassenen de Diakens en Diaconessen van de Kerk garant. Na verloop van tijd werd het gebruik dat bij de kinderdoop juist niet de ouders, maar een onafhankelijke gedoopte man zich bereid verklaarde om voor het geestelijk welzijn van de dopeling te zorgen, ingeval de ouders hier niet toe in staat zouden blijken. De man die de zorg voor de dopeling op zich nam, werd patronus, ofwel 'peter' genoemd, en de dopeling zijn 'petekind'. Het werd overigens al snel gebruik dat in plaats van, of naast de peter ook een 'matrina' of 'meter' ging optreden.

'The Godfather'
Voortbouwend op structuren uit het Romeinse keizerrijk was het in de Italiaanse volkscultuur lange tijd normaal dat de peter, ook wel 'peetvader' genoemd, niet alleen voor het geestelijk, maar ook voor het materieel welzijn van de dopeling zorgde. Het peetvaderschap kon zo in sommige gevallen een rol gaan spelen in een systeem van maatschappelijke corruptie. Tegenwoordig houdt alleen de maffia nog aan dit systeem vast. In de bekende filmtrilogie met de Engelse naam voor peetvader, 'The Godfather', wordt het ontaarde peetvaderschap van maffiosi zichtbaar gemaakt.

Zegeningen
De pastorale zorg van de Kerk begint, waar het de voorbereiding op het doopsel betreft, al als de vrouw in verwachting is. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een vrouw gezegend wordt als zij in verwachting is, of nadat zij van haar kind is bevallen is. Ook kan het kind voor de doop gezegend worden.

Gezamenlijke doopvoorbereiding
Inmiddels is het in de meeste Nederlandse katholieke kerken gebruik dat meerdere ouders of verzorgers zich gezamenlijk op de doop van hun kinderen voorbereiden. Ter sprake komen daarbij doorgaans niet alleen het geloof, maar ook twijfels, en uiteraard ook vragen over opvoeding en over de Kerk. Het wordt gaandeweg gebruik dat de voorbereiding mede geleid wordt door ouders van reeds gedoopte kinderen.

Gezamenlijke doopviering
Een gezamenlijke doopvoorbereiding mondt in de meeste parochies uit in een gezamenlijke viering, waarin meerdere kinderen tegelijk gedoopt worden. Om de kinderen in de geloofsgemeenschap te verwelkomen viert doorgaans de hele Parochie zo'n gezamenlijk doopsel mee.

Tijd en plaats
De geëigende tijd en plaats van een gezamenlijke doopviering in de parochie is vanzelfsprekend de dag waarop de geloofsgemeenschap samenkomt: de Zondag, en dan met name tijdens de viering van de Eucharistie. Omdat in het doopsel het paasmysterie beleden en gevierd wordt is de meest geëigende tijd de Paaswake. In de praktijk blijkt het voor de meeste parochies organisatorisch een te grote belasting om veelvuldig het doopsel te bedienen tijdens de zondagse eucharistieviering. Daarom beperkt men zich vaak tot enkele zondagen, zoals de Doop van de Heer, de tweede zondag van Pasen, en Pinksteren.

Orde van dienst:
De Orde van dienst voor een doopviering van meerdere kinderen omvat vijf onderdelen:

1. Ontvangst van de kinderen
De viering begint met de ontvangst van de kinderen met hun ouders en peetouders. Op de drempel van de kerk noemen de ouders de naam van hun kind en wordt deze naam eventueel ingeschreven. Vervolgens spreken zij de wens uit hun kind te laten dopen en spreken zij uit daarvoor, met de peetouders, verantwoordelijkheid te willen dragen. Dan neemt de gemeenschap de kinderen in haar midden op, waarbij zij van de priester en van hun ouders en peetouders het kruisteken op het voorhoofd ontvangen.

2. Dienst van het woord
Bij het doopsel, als sacrament van het geloof, heeft de dienst van het woord een centrale plaats. De bedoeling is het geloof van de ouders en de peetouders en heel de gemeenschap tot leven te wekken, en samen te bidden om de genade van het sacrament. In het rituaal worden een aantal schriftlezingen ter keuze voorgesteld. Maar omdat een inbreuk in het leesrooster niet wenselijk is, verdient het aanbeveling om te dopen op de volgende zondagen: Doop van de Heer, tweede zondag van Pasen, Pinksteren. Na de schriftlezing volgt een preek, een ogenblik van stilte en de voorbede. Op de voorbede volgen het Exorcisme (in gebedsvorm) en de zalving of de handoplegging. In de zalving krijgt het kind kracht van Christus, de Gezalfde. De handoplegging betekent hier dat Gods hand het kind tegen het kwaad beschermt.

3. Dienst van het doopsel
De kern van het ritueel bestaat tegenwoordig, net als vroeger, uit drie momenten: het zegeningsgebed over het water, de afzwering en geloofsbelijdenis, en het doopsel. In het zegeningsgebed wordt het water in bijbelse zin geduid en wordt de Heilige Geest over het water afgeroepen "zodat allen die door de doop samen met Christus zijn begraven, ook met Hem uit het graf zullen opstaan en leven door Christus onze Heer". In de drievoudige afzwering keren de ouders en peetouders, en met hen de hele gemeenschap, zich af van het kwaad en in de drievoudige geloofsbelijdenis bekeren zij zich, met de hele gemeenschap, tot het geloof in de drieëne God. Dan volgt het doopsel, waarbij onder een drievoudige onderdompeling in of begieting met water de naam van de drieëne God wordt verbonden aan de naam van het kind.

4. De verklarende riten
De doophandeling wordt voltooid in de zalving met chrisma op de kruin. Deze zalving is een teken van het nieuwe leven in Christus, de Gezalfde, en betekent dat het kind nu deel heeft aan Zijn lichaam, en hoort bij het volk van God. Na de zalving met chrisma volgen de oplegging van het witte kleed, teken van de bekleding met Jezus Christus en de overhandiging van de brandende doopkaars, symbool voor het licht van Christus.

Effeta
Eventueel volgt na de overhandiging van de doopkaars nog de zogenaamde "effeta"-ritus. Bij deze verklarende rite worden de oren en de mond van de gedoopte symbolisch geopend, opdat hij het woord van God zal kunnen verstaan respectievelijk belijden. De ritus is te herleiden op het evangelie van Marcus waarin Jezus een doofstomme geneest:
Jezus nam hem terzijde buiten de kring van het volk, stak hem de vingers in de oren, en raakte zijn tong met speeksel aan. Vervolgens sloeg hij zijn ogen ten hemel, zuchtte en sprak tot hem: Effeta, wat betekent: Ga open! (Marcus 7: 33-34).

5. De slotritus
Allen bidden samen het Onze Vader, terwijl de ouders met hun kind en de voorganger voor het altaar staan. In de inleiding op het Gebed des Heren wordt verwezen naar het Vormsel en de Eucharistie. Dit gebeurt om de drie sacramenten van de christelijke initiatie in elkaars perspectief te plaatsen. Een speciale zegen besluit de dienst. Na de zegen kan het pasgedoopte kind aan Maria worden opgedragen.

Doop van kinderen in de basisschool-leeftijd (6-12 jaar)
De kinderdoop vindt volgens bovenstaande orde van dienst plaats bij al die kinderen, die nog niet naar de basisschool gaan. Afwijkende regels gelden voor doopvieringen van kinderen die al wel de basisschoolleeftijd hebben bereikt. In dat geval hanteert de Kerk de orde van dienst van de volwassendoop, op de maat van kinderen gesneden. De Kerk zorgt er daarbij altijd voor dat het kind volledig serieus genomen wordt, en niet kleiner wordt gemaakt dan het is.

Bedienaar
Onder normale omstandigheden is de Bisschop, de Priester of de Diaken de bedienaar van het sacrament. Tegenwoordig kan de bisschop ook doopbevoegdheid aan een Leek geven.

Noodgevallen
In geval van nood kan eenieder die de juiste intentie heeft het doopsel bedienen. De juiste intentie bestaat uit de wil om in het doopsel de bedoeling van de kerk tot zijn recht te laten komen, en te dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

Levensgevaar
Zelfs een ongelovige ongedoopte kan, als hij de juiste intentie heeft, in noodgevallen dopen. Dat is belangrijk, want de Kerk schrijft voor dat een kind dat in levensgevaar verkeert zo spoedig mogelijk dient te worden gedoopt. In zo'n geval volstaat het om het hoofd van het kind met water te begieten onder het uitspreken van de woorden: "[Naam], ik doop je in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest."

Verschillende van bovenstaande teksten, waaronder de Orde van Dienst van de Kinderdoop, zijn gebaseerd op de 'Pastoralia' van de Nationale Raad voor Liturgie.