In het Oude Testament wordt het boek Jeremia gevolgd door de Klaagliederen. In deze gezangen wordt getreurd om de verwoesting van Jeruzalem. In de katholieke eredienst klinken ze tijdens het nachtofficie van de Goede Week.

Vijf liederen
Het boek Klaagliederen bestaat uit een verzameling van vijf liederen, die treuren en klagen over de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 587 voor Christus.

Jeremia
In de Hebreeuwse canon staan deze liederen bij de 'Geschriften'. De Septuaginta en de Vulgaatplaatsen ze na de profeet Jeremia en leiden ze in met de woorden: 'Nadat Israël in gevangenschap gevoerd en Jeruzalem verwoest was, zette Jeremia zich neer, klaagde over Jeruzalem en sprak.' Zij gaan er dus van uit dat Jeremia, van wie in 2 Kronieken 35,25 gezegd wordt dat hij een klaaglied dichtte op koning Josia, deze liederen gedicht zou hebben. Vandaar trouwens ons woord 'jeremiëren'.

Diverse auteurs
Dat Jeremia de auteur van deze liederen zou zijn is echter zeer onwaarschijnlijk. Daarvoor is het verschil tussen Jeremia's gedachtegoed en dit van de Klaagliederen veel te groot. Op grond van literaire argumenten kunnen we stellen dat deze liederen van verschillende auteurs afkomstig zijn. Mogelijk waren dit tempelzangers, die deze liederen gecomponeerd hebben voor liturgische vieringen, die gehouden werden op de tempelruïnes, en waarin gerouwd en getreurd werd om de ondergang van Jeruzalem. De aandacht voor Jeruzalem of Sion in deze liederen is immers zo groot, dat men moeilijk aan een andere plaats van ontstaan kan denken. De situatie van de ballingschap komt niet uitdrukkelijk ter sprake, wat natuurlijk niet wegneemt dat men deze liederen ook in Babel gezongen en gebeden kan hebben.

Hebreeuwse alfabet
De eerste vier liederen zijn zogenaamde 'alfabetische' liederen. Dat wil zeggen dat de verzen beginnen met de opeenvolgende 22 letters van het Hebreeuwse alfabet. De nood wordt helemaal uitgezongen, van het begin tot en met het einde. Het eerste, tweede en vierde lied hebben daarom elk 22 verzen, terwijl het derde lied er 66 telt, omdat daarin telkens drie regels beginnen met dezelfde letter van het alfabet. Het vijfde en laatste lied is niet alfabetisch, maar telt toch 22 verzen.

Ontgoocheling
In vaak ontroerende bewoordingen vertolken deze liederen de rouw, de grote nood, de ontgoocheling en de geestelijke verwarring, die het gevolg zijn van de catastrofe die Jeruzalem trof in 587 voor Christus. Dat de stad van God en de tempel door de heer zelf werden verwoest, dat zijn vonnis de ondergang bewerkte, lijkt op het eerste gezicht onbegrijpelijk. De liederen treuren daarover. Toch ziet men in dat deze ellende het gevolg is van de eigen zonden en de zonden van de voorouders, waarvoor men nu moet boeten. Dit besef van schuld en zondigheid leidt tot boete en inkeer. Geleidelijk aan gaat men inzien dat de heer, ondanks alles, toch rechtvaardig was in wat Hij deed. En ook en vooral, dat men op Hem mag blijven hopen, want zijn liefde en zijn erbarmen houden nooit op en zijn trouw is iedere morgen weer nieuw.

Opbouw
Het boek Klaagliederen is als volgt opgebouwd:
1. Eerste klaaglied: Wie heeft ooit zo geleden? 
2. Tweede klaaglied: De Heer als vijand 
3. Derde klaaglied: Geluk bleef weg van mij 
4. Vierde klaaglied: Sions zonde is groter dan die van Sodom 
5. Vijfde klaaglied: Smeekbede in de grote nood 

Donkere metten
De Klaagliederen worden in de Romeinse Ritus gezongen in de Donkere Metten.

Met dank aan de Katholieke Bijbelstichting (KBS) te Den Bosch die de 'Inleiding op het boek Klaagliederen' (Willibrordvertaling van de Bijbel, uitgave 1995) welwillend ter beschikking heeft gesteld voor verwerking in dit lemma.