De Brief aan de Christenen van Kolosse maakt deel uit van het Nieuwe Testament en is vooral beroemd om zijn christologie. Dit document is door de traditie toegeschreven aan Paulus, maar daarover bestaat veel twijfel.

Kolosse
Deze brief is geschreven aan de christenen van Kolosse, een stadje gelegen in het zuiden van Frygië, in het Lykos-dal, een zijstroom van de Meander. Waarschijnlijk werd de christelijke geloofsgemeenschap aldaar gesticht door een zekere Epafras. Paulus noemt hem in zijn zeker authentieke Filemonbrief 'mijn medegevangene in Christus Jezus'. Als plaats voor deze gevangenschap van de apostel komt vrijwel zeker Efeze in aanmerking. Het ligt voor de hand de brief aan de Kolossenzen, die zich aandient als in gevangenschap geschreven en waarin tweemaal van Epafras sprake is in die tijd en die omstandigheden te plaatsen.

Verschillen met Paulus' brieven
Hoewel de brief veel typische kenmerken heeft van de Paulus-brieven, noteert men in de woordenschat, de stijl en de theologie niet onaanzienlijke verschillen met de zogenaamde grote brieven die Paulus in die jaren en gedeeltelijk ook vanuit Efeze heeft geschreven: 1 en 2 Korintiërs, Galaten, Romeinen. Sommige bijbelcritici zoeken de oplossing van deze tegenstrijdigheid in een bewerking van de brief door een tweede schrijver, of in een latere datering van de brief, namelijk in de tijd van Paulus' gevangenschap te Rome (58-60 na Christus).

Niet van Paulus
Andere bijbelgeleerden ontkennen de echtheid van Kolossenzen en schrijven de brief toe aan een niet met name bekende persoon uit de school van Paulus, die na de dood van de apostel en in diens geest, met gebruikmaking van zeker sommige van zijn brieven dit schrijven vervaardigd heeft om bepaalde dwalingen binnen de gemeente van Kolosse te corrigeren. De brief aan de Kolossenzen zou dan een eerdere ontwikkeling, die aan de Efeziërs een latere ontwikkeling markeren binnen de school van Paulus. De brief aan de Kolossenzen moet dan kort na Paulus' dood, ongeveer in het jaar 70 na Christus totstandgekomen zijn. Hoewel deze mening aan aanhang wint, blijven de argumenten ten gunste van de authenticiteit overeind.

Dwaalleer
De reden dat Paulus - indien hij inderdaad de auteur is - aan een hem persoonlijk onbekende gemeente schrijft, is dat hem berichten bereikt hebben over een dwaalleer die in Kolosse en omgeving opgang maakte. Deze leer was een mengsel van christelijke, joodse en heidense bestanddelen, dat men kan beschouwen als een vroeg stadium van het gnosticisme, beter bekend uit de tweede eeuw. Volgens deze opvatting moest de onmetelijke afstand tussen de onzichtbare God en de stoffelijke wereld, waartoe de mens naar zijn lichamelijkheid behoort, overbrugd worden door allerlei geestelijke en half-geestelijke middelaars of tussenwezens. Het was ondenkbaar dat Christus, een mens en nog wel een gekruisigde, de volkomen vereniging met God kon schenken. Om in contact te treden met de 'volheid' van God was het noodzakelijk de 'wereldgeesten' en de 'heerschappijen en machten' te vereren en zich door ascese en riten van de stoffelijkheid te bevrijden.

Antwoord op dwaalleer
Tegenover deze spiritualiteit verkondigt de auteur het ene en oude evangelie, maar op een aan de dwaling aangepaste wijze. In Christus, schrijft hij, woont de gehele volheid van de godheid lichamelijk. Hij is het hoofd van alle heerschappijen en machten, zowel door zijn rol in de schepping als door zijn dood aan het kruis en de daarop volgende verheerlijking. Hij is het hoofd van het gehele lichaam; aan Hem alleen moeten de gelovigen 'zich houden'. En in Hem hebben zij reeds deel aan de volheid. Een zelfgemaakte religie met haar speciale engelenverering heeft niet alleen geen zin, maar komt neer op een terugval in de oude slavernij van de machten van de kosmos.

Met dank aan de Katholieke Bijbelstichting (KBS) te Den Bosch die de 'Inleiding op de Brief aan de Kolossenzen' (Willibrordvertaling van de Bijbel, uitgave 1995) welwillend ter beschikking heeft gesteld voor verwerking in dit lemma.