Binnen het Oude Testament vormen het eerste en tweede boek Koningen (1 en 2 Koningen) eigenlijk één boek. Zij verhalen de geschiedenis van het koningschap in Israël vanaf de laatste dagen van koning David tot aan de Babylonische ballingschap in 587 voor Christus.
EERSTE BOEK KONINGEN
Het eerste boek Koningen vormt samen met het tweede boek Koningen binnen het Oude Testament eigenlijk één boek. Het eerste boek Koningen verhaalt van de opvolging van David tot en met koning Achazja van Israël. Het boek is als volgt opgebouwd:
1. De opvolging van David (1-2)
2. De regering van Salomo (3-11)
3. De splitsing van het rijk (12-14)
4. De twee koninkrijken tot aan het optreden van Elia (15-16)
5. De Elia-cyclus (17-21)
6. De profeet Michajehu en de valse profeten (22,1-40)
7. Josafat van Juda en Achazja van Israël (22,41-54)
1. Opvolging van David (1-2)
Het eerste boek Koningen begint met de beschrijving van het einde van de regering van koning David (1,1-2,11). De grote familiegeschiedenis die in 2 Samuël 9 begon (met een onderbreking in 2 Samuël 20-24) wordt daarmee beëindigd. David wordt opgevolgd door zijn zoon Salomo, die koning was van 972 tot 933 voor Christus. Hoe groot Salomo ook geweest moge zijn (Matteüs 12,42), toch heeft hij niemand geïnspireerd tot het schrijven van een verhaal dat kan wedijveren met de geschiedenis van David.
2. Regering van Salomo (3-11)
De auteur van het eerste boek Koningen heeft voor zijn verhaal vooral geput uit de Annalen van Salomo (11,41). Hij is vooral getroffen door drie dingen: de wijsheid van Salomo, zijn bouwwerken en zijn grote rijkdom. De wijsheid van Salomo wordt geïllustreerd door zijn geniale uitspraak in de zaak van de twee moeders, die beiden beweren de moeder van dezelfde baby te zijn (3,16-28). Veel aandacht heeft de auteur van het boek voor de bouwwerken van Salomo, waarbij zijn belangstelling vooral uitgaat naar de bouw van de tempel en de cultusvoorwerpen. Hij spreekt daarover veel uitvoeriger spreekt (6,1-38; 7,13-8,66) dan over de overige bouwwerken: het paleis, de zuilenhal en het gerechtshof (7,1-14). Nadat hij over de rijkdom van Salomo heeft uitgeweid (9,15-10,29), besluit de auteur met het vermelden van een aantal schaduwzijden van het bewind van Salomo. Hij memoreert de afgoderij van de koning (11,1-13) en een aantal buitenlandse (11,14-25) en binnenlandse (11,26-40) beroeringen.
3. Splitsing van het rijk (12-14)
Na de dood van Salomo valt het rijk uiteen in een noordelijk deel, Israël, en een zuidelijk deel, Juda. De geschiedenis van beide rijken wordt in het vervolg van Koningen niet afzonderlijk, maar parallel behandeld.
4. De twee koninkrijken tot aan het optreden van Elia (15-16)
Te beginnen met koning Jeroboam I van het Noordrijk worden, na een bepaalde koning van het ene rijk, steeds alle koningen besproken die tijdens zijn regering in het andere rijk optraden. De beschrijving van de regering van elke koning volgt een vast schema, bestaand uit een inleidings- en een slotformule. De formules zijn voor alle koningen bijna gelijkluidend.
Inleidingsformule: beoordeling van een koning
De inleidingsformule geeft voor elke koning het jaar van zijn troonsbestijging, soms ook zijn ouderdom, de duur van zijn regering, de naam en soms de afkomst van zijn moeder en ten slotte een beoordeling van de koning op godsdienstig gebied. Die beoordeling is belangrijk: het welslagen van de regering van een koning hangt er van af of hij de Heer behaagde of niet. De koningen van Juda zijn slecht of goed, naargelang ze de cultusplaatsen buiten Jeruzalem getolereerd hebben of niet. De koningen van Israël zijn zonder uitzondering slecht, omdat ze de afgodische cultusplaatsen van Betel en Dan beschermd hebben.
Slotformule
De stereotiepe slotformule die gebruikt wordt in de beschrijving van de koningen, verwijst voor nadere bijzonderheden naar de Annalen van de koningen van Juda of van Israël, vermeldt de plaats waar de koning begraven werd en de naam van zijn opvolger.
Belangrijke plaats voor profeten
Omdat de meeste koningen niet doen wat de Heer behaagt, nemen in de geschiedenis van de koningen ook de profeten een belangrijke plaats in. Zij maken aan de koning en aan het volk de wil van God bekend. Door hun ijver voor de zaak van God proberen zij te bereiken dat niet iedereen de knie buigt voor Baäl en dat er tenminste een kleine rest overblijft, die de belofte van de Heer aan de profeet Natan, over een troon die vaststaat voor eeuwig (2 Samuël 7,17), kan waarmaken.
De 'Man van God'
De eerste profeet die optreedt in het eerste boek Koningen is de anonieme 'man van God' uit Juda (13,1-34). Het is niet toevallig dat het verhaal over zijn optreden onmiddellijk wordt ingelast na de vermelding dat koning Jeroboam I van Israël, die voor de splitsing van het rijk verantwoordelijk wordt gesteld, een eigen cultus heeft gesticht. Jeroboam heeft zijn koninkrijk gegrondvest en het altaar bestegen om wierook te branden voor de in zijn opdracht vervaardigde stierenbeelden, die de Israëlieten tot zonde hebben gebracht. De mysterieuze 'man van God' uit Juda voorspelt bij die gelegenheid haarfijn het latere optreden van koning Josia uit het huis van David, die de priesters van de offerhoogten zal afslachten en op het altaar ten offer zal brengen (2 Koningen 23,15-18).
5. De Elia-cyclus (17-21)
Uitvoerig wordt het optreden van de profeet Elia beschreven. Over hem vinden we een hele verhalencyclus in de hoofdstukken 17-21. Karakteristiek voor deze grotendeels legendarische verhalen is de voorliefde van de auteur voor ongewone ontwikkelingen en zeer opmerkelijke wonderen.
Achab, de goddeloze tiran
Elia treedt op in het Noordrijk ten tijde van koning Achab (875-853 voor Christus). Deze goddeloze tiran staat helemaal onder de invloed van zijn gemalin Izebel, de koningsdochter uit Tyrus. Onder de sterke druk van zijn vrouw voert Achab de verering van de Tyrische stadsgoden Baäl en Asjera in. Onverschrokken treedt Elia hiertegen op en toont hij zich de voorvechter van de zuivere eredienst van de Heer. Dit wordt prachtig geïllustreerd in de verhalen over het godsoordeel op de Karmel (18,19-40), over de verschijning van de heer op de Horeb (19,1-21) en over de wijngaard van Nabat (21,1-29).
6. Michajehu en de valse profeten (22,1-40)
In 1 Koningen 19,19-21 wordt terloops reeds de roeping van Elisa vermeld. Hij werd door Elia van achter de ploeg weggeroepen om hem op te volgen en te dienen. Ook het verhaal van de oorlogen van Achab tegen Aram (22) handelt eigenlijk meer over de profeet Michajehu en het probleem van de 'valse profeten' dan over de koning.
7. Josafat van Juda en Achazja van Israël (22,41-54) De laatste koningen die in 1 Koningen worden besproken, zijn Josafat van Juda en Achazja van Israël.
TWEEDE BOEK KONINGEN
Het tweede boek Koningen is als volgt opgebouwd:
1. Slot van de Elia-cyclus (1)
2. De Elisa-cyclus (2-13)
3. Noord- en zuidrijk van Amasja tot de val van Samaria (14-17)
4. Zuidrijk van Hizkia tot aan de ballingschap (18-25)
1.Slot van de Elia-cyclus (1)
Het tweede boek Koningen (2 Koningen) begint met het slot van het Elia-verhaal, dat in 1 Koningen 17,1 een aanvang nam. De zieke koning Achazja van Israël, die doet wat de Heer mishaagt, stuurt boden naar de god Baäl-Zebub (een opzettelijke misvorming van Baäl-Zebul) om te vragen of hij zal genezen. De profeet Elia gaat de boden tegemoet en deelt hun namens de heer mee dat Achazja zal sterven, omdat hij een Baäl en niet de heer raadpleegt, alsof er in Israël geen God zou zijn die men zou kunnen raadplegen (1,6.16).
2. Elisa-cyclus (2-13)
Het tweede boek Koningen bevat (2,1-13,21) een hele cyclus van verhalen over Elia's opvolger, de profeet Elisa, wiens roeping reeds in 1 Koningen 19,15-19 werd vermeld. Zoals de verhalen van zijn voorganger Elia zijn ook dit grotendeels legendarische verhalen, enigszins te vergelijken met onze heiligenlegenden. De aan Elia en Elisa gewijde verhalen bewijzen dat beide profeten bij hun tijdgenoten een uitzonderlijk diepe indruk hebben nagelaten.
Profetengilde
De figuur van Elisa is veel gecompliceerder dan die van Elia. Waar Elia alleen optrad, is Elisa het hoofd van profetengilden, die op verschillende plaatsen (Betel, Gilgal, Jericho) gevestigd zijn. Elders wordt hij begeleid door Gechazi en schijnt hij op de Karmel thuis te horen (4,25). Weer elders mengt hij zich in de politiek: zo steunt hij de koning van Israël in zijn strijd tegen Moab (3,4-27) en Aram (6,8-23); door zijn optreden valt ook de dynastie van Omri en gaat het huis van Jehu over Israël heersen (9). Zijn wonderen (2,19-22; 4,1-67) zijn nog talrijker en zo mogelijk nog opvallender dan die van Elia, die hij zijn 'vader' noemt, van wiens geest hij een dubbel deel ontvangt en van wiens hemelvaart hij getuige mag zijn (2). Evenals Elia is ook Elisa een hartstochtelijk bestrijder van de Baälcultus en zijn faam als waarzegger dringt door tot ver in het naburige Aram. Hij sterft nadat hij aan koning Joas door een pijlorakel drie overwinningen op Aram heeft voorspeld (13,14-21).
3. Noord- en Zuidrijk van Amasja tot de val van Samaria (14-17)
Na de Elisa-verhalen vervolgt de auteur van het tweede boek Koningen, op dezelfde wijze als in het eerste boek, de geschiedenis van het Noord- en het Zuidrijk, tot aan de inneming van de stad Samaria door de koning van Assur in 721 voor Christus, waarna het grootste gedeelte van de bevolking in ballingschap wordt weggevoerd. De val van Samaria is voor de auteur aanleiding om een breedvoerige terugblik te werpen op de geschiedenis van het Noordrijk (17,7-18). Israël had het goed kunnen gaan, als de koning en met hem het volk maar trouw gebleven was aan de dienst van de Heer. Nu het misgelopen is kan hij niets anders dan besluiten: 'Dit alles is gebeurd omdat de Israëlieten gezondigd hadden tegen de heer hun God, die hen had weggeleid uit Egypte' (17,7). Later is daaraan nog een andere beschouwing toegevoegd (17,21-23), die de oorzaak van de ondergang hierin ziet dat Israël zich afgescheiden heeft van de dynastie van David. Dit strookt echter niet met de opvatting van de auteur van Koningen, die deze afscheiding als door de heer gewild beschouwde.
4. Zuidrijk van Hizkia tot aan de ballingschap (18-25)
In 18,1-25,30 volgt de verdere geschiedenis van het Zuidrijk Juda, vanaf koning Hizkia tot aan de verwoesting van Jeruzalem in 587 voor Christus door koning Nebukadnessar van Babel. Bij de koningen van Juda uit deze periode zijn er twee die het predikaat 'zeer goed' verdienen. De eerste is Hizkia (zijn naam betekent: 'mijn sterkte is de Heer'), die een trouw dienaar is van de heer en die durft op te treden tegen de afgodendienst. Hij heeft ook geschiedenis gemaakt als bouwheer, want hij legt het kanaal en de beroemde ondergrondse watertunnel van Siloach aan, om het water van de bron Gichon in Jeruzalem te brengen (20,20-21).
Vondst van het Verbondsboek
De tweede zeer goede koning is de vrome Josia. Ook hij maakt ernst met de afschaffing van de afgodische altaren, beelden en heiligdommen. Hij kan dit gedaan hebben onder invloed van profeten zoals Jeremia, Nahum en Sefanja, die onder zijn bewind optraden, maar vooral werd hij toch tot zijn godsdienstige hervorming geïnspireerd door de vondst van het Boek van het Verbond in 622 voor Christus. Dit boek, dat bij restauratiewerken in de tempel gevonden werd, was in een of andere vorm ons tegenwoordige boek Deuteronomium, waarvan het zeker de wetgevende gedeelten bevatte, op grond waarvan de hervorming van 23,1-24 ondernomen werd.
Val van Jeruzalem
Tegen het einde van de 6de eeuw voor Christus raakt Juda bekneld tussen twee machtige blokken die in het Nabije Oosten ontstaan zijn: het neo-Babylonische en het herboren Egyptische rijk. Het neo-Babylonische rijk met Nebukadnessar aan het hoofd blijkt het sterkste te zijn en Juda wordt er een deel van. Jeruzalem valt in 587 voor Christus en een groot deel van de bevolking wordt in ballingschap naar Babel gevoerd. De schrijver van Koningen ziet ook deze ondergang als een straf van de Heer voor de zonden van de Judese koningen, vooral van Manasse (24,2-3).
Bovenstaande tekst werd welwillend voor online publicatie ter beschikking gesteld door de Katholieke Bijbelstichting (KBS) te Den Bosch. De tekst is ontleend aan de 'Inleiding op het eerste boek Koningen' en de 'Inleiding op het tweede boek Koningen', opgenomen in de Willibrordvertaling van de Bijbel, uitgave 1995. De redactie van katholieknederland.nl bewerkte de tekst voor internet.
© Katholieke Bijbelstichting, 's-Hertogenbosch.