Lapsi is de benaming voor christenen die tijdens de vervolgingen door de Romeinse keizers publiekelijk verklaarden niet meer in Christus te geloven. Dat deden ze om te ontkomen aan folteringen, doodstraf of verlies van bezit. Over het algemeen betrof het geen personen die echt van hun geloof waren afgevallen.

Uitgegleden
Het Latijnse woord lapsi is meervoud van lapsus, dat 'uitgegleden' betekent (van labi: 'uitglijden', 'struikelen'). Vanaf de tweede eeuw was lapsi de kerkelijke aanduiding voor christenen die Christus publiekelijk hadden verloochend. Een lapsus werd daarom als een afvallige beschouwd. In tegenstelling tot de Confessores en de Martelaren waren lapsi wel bezweken onder de druk van de vervolging. De lapsus moet worden onderscheiden van de apostaat; dat is een ex-christen die uit vrije wil zijn christelijk geloof opgeeft.

Ontkomen aan wrede straffen
In het Romeinse Rijk van de eerste drie eeuwen waren er geregeld golven van Christenvervolging. Keizers als Trajanus, Marcus Aurelius, Septimius Severus, Decius, Valerianus en Diocletianus hadden het bevel gegeven christenen op te sporen en te bestraffen. Straffen die werden toegepast waren onder meer onthoofding, kruisiging, voor de wilde dieren geworpen worden, verbanning, afneming van bezit, ontzetting uit ambt en dwangarbeid. Aan die straffen viel te ontkomen als christenen publiekelijk hun geloof afzworen, door bijvoorbeeld aan de heidense goden te offeren. Een dergelijke daad was voor christenen niet alleen een ernstige vorm van blasfemie maar ook een uiterlijke daad van geloofsverzaking, die excommunicatie tot gevolg had.

Vier groepen
Naar de manier van afzweren werden de lapsi onderverdeeld in: de sacrificati, de thurificati, de libellatici en de traditores.
- De sacrificati waren christenen die daadwerkelijk een ritueel offer (sacrificium) aan een heidens god of de vergoddelijkte keizer hadden gebracht.
- De thurificati hadden slechts wierook (thus in het Grieks) voor de heidense cultusfiguren gebrand.
- De libellatici waren lapsi die zich tijdens de vervolging onder keizer Decius (250) als offeraars hadden laten registreren. Zij hadden niet feitelijk een heidens offer gebracht, maar hadden het wel in een attest (libellus) laten optekenen. Zij werden ook acta facientes genoemd, omdat zij van hun virtuele offer een akte hadden laten opmaken.
- De traditores (i.e. 'uitleveraars', 'verraders') waren vooral geestelijken. Tijdens de vervolging onder keizer Diocletianus (284-305) hadden zij heilige boeken of liturgisch vaatwerk ter vernietiging uitgeleverd of zelfs namen van christenen opgegeven.

Kerkelijke status van spijtoptanten
Na iedere vervolgingsgolf vroegen kerkleiders zich af wat te doen met de afvalligen die hun zwakheid betreurden. Door hun afzwering van het geloof waren de lapsi immers uit de kerk verstoten. Konden zij opnieuw in de kerk worden opgenomen? Deze kwestie werd besproken op de synode van Carthago in 251, onder voorzitterschap van Sint Cyprianus, de bisschop van Carthago, en met goedkeuring van de bisschop van Rome, Sint Cornelius.

Synode van Carthago
Tijdens de synode stonden twee partijen tegenover elkaar. De strenge partij was van mening dat een lapsus voor eens en altijd de gemeenschap (communio) met de kerk had verbroken. De milde partij stelde voor de spijtoptanten weer in de kerk op te nemen op vertoon van libelli pacis ('vredesbrieven'); dat waren aanbevelingsbrieven van confessores, christenen die tijdens de vervolging overeind waren gebleven. Cyprianus was fel tegenstander van de milde weg. Uiteindelijk koos de synode een middenweg: een lapsus kon terugkeren in de kerk, maar dan wel na boetedoening. Zij die meteen waren gevallen, moesten een zwaardere penitentie ondergaan dan zij die pas na lange folteringen waren gezwicht. Zo bepaalde de synode dat de sacrificati tot aan hun dood boeteling moesten blijven en dat gevallen priesters en bisschoppen nooit meer hun ambt mochten uitoefenen.

Schisma's
De behandeling van de lapsi was in de oudheid meerdere malen aanleiding tot schisma's. Zo wierp de Romeinse priester Novatianus zich in 251 op als tegenpaus omdat hij vond dat paus Cornelius zich in de lapsi-kwesti te laks opstelde. In Afrika ontstond in de vierde eeuw het schisma van het Donatisme. De aanleiding was de wijding van Caecilianus als bisschop van Carthago in 305. Deze wijding werd door een grote groep Numidische bisschoppen ongeldig verklaard omdat een van de wijdende bisschoppen een traditor zou zijn geweest. Volgens de donatisten was het onmogelijk dat lapsi geldig sacramenten konden toedienen. Deze dwaalleer werd fel bestreden door Augustinus.