De limbus oftewel het voorgeborchte was in vroegere katholieke voorstellingen een plek aan de marge van de hel waar de zielen van de ongedoopte aartsvaders en de ongedoopte kinderen verbleven. De Kerk heeft het bestaan van het voorgeborchte echter nooit bevestigd.
Rand
Het Latijnse woord limbus betekent zoveel als 'rand' of 'zoom'. Volgens een in katholieke kring vroeger wijdverbreide opvatting zou ook de Hel een 'rand' gekend hebben, waarin zielen verkeerden. Deze 'hellerand' was in het Duits beter bekend als Vorhoelle ('voorhel'), en in het Nederlands als 'voorgeborchte'. De Limbus zou uit twee delen bestaan: de Limbus Patrum ofwel het voorgeborchte der vaderen en de Limbus Puerorum, het voorgeborchte der kinderen.
Voorgeborchte der vaderen
In de Limbus Patrum verbleven de zielen van de Heiligen van het Oude Verbond tot het moment van de Verrijzenis van Christus, wachtend op zijn intrede in de Hemel. Als in het Credo beleden wordt dat Christus 'nedergedaald is ter helle', wordt deze 'voorhel der vaderen' bedoeld.
Voorgeborchte der kinderen
In het voorgeborchte der kinderen, zo leerden indertijd vele katholieke theologen, zouden de zielen van gestorven ongedoopte kinderen verblijven. Deze kinderen werden beschouwd te zijn overleden in staat van erfzonde, zonder dat een persoonlijke, actuele zonde hen had bezoedeld. De toestand van deze kinderen, en alle personen met een vergelijkbare status, verblijvend in de voorhel, werd gedacht als een staat van natuurlijk geluk, niet verstoord door enige droefenis om het verlies van hemelse glorie.
Zie verder het lemma Voorgeborchte der kinderen