Sint-Charbel Makhlouf (1828-1898) was een Maronitische monnik en priester in Libanon. Hij stond bekend als wonderdoener. Paus Paulus VI verklaarde hem heilig in 1977.
Youssef Antoun Makhlouf werd geboren op 8 mei 1828 in het dorp Bekaa Kafra in de Libanon, het gebergte in Midden-Libanon. Zijn familie behoorde tot de Maronitische Kerk. Zijn vader, een ezeldrijver, stierf in augustus 1831 nadat hij was teruggekeerd van verplichte arbeidsdienst voor het Ottomaanse leger. Zijn vrouw bleef achter met vijf kinderen. Zij hertrouwde met een geestelijke, die de parochiepriester van het dorp werd.
Youssef werd opgevoed in een vroom gezin. Hij was gefascineerd door de levens van heiligen. Ook toonde hij grote interesse voor het kluizenaarsbestaan, dat door twee ooms van hem werd gepraktiseerd. Zijn stiefvader stelde hem als jongen aan over het vee. Hij bracht de kleine kudde geregeld naar een nabijgelegen grot, die hij had ingericht als gebedsruimte.
In 1851 verliet Youssef zijn familie om in te treden in de Libanese Orde der Maronieten (Latijn: Ordo Libanensis Maronitarum; O.L.M.). Zijn noviciaat deed hij in het klooster van Onze Lieve Vrouw van Mayfouq. Daarna werd hij overgeplaatst naar het klooster van Sint-Maron in Annaya (Jbeil-district), waar hij zijn habijt ontving en de kloosternaam Charbel, naar een Antiocheense martelaar uit de 2de eeuw, aannam. Zijn eeuwige geloften legde hij af op 1 november 1853.
Frater Charbel studeerde wijsbegeerte en godgeleerdheid in het klooster van de HH. Cyprianus en Justina in Kfifan (Batroun-district). Een van zijn hoogleraren was pater Nimatullah Kassab (1808-1858), die in 2004 zou worden heiligverklaard. Na de zes jaar durende opleiding werd Charbel op 23 juli 1859 in Bkerké tot priester gewijd. Hij werd teruggestuurd naar het Sint-Maronklooster, waar hij een ascetisch leven leidde.
In 1875 kreeg pater Charbel van zijn abt toestemming om als kluizenaar te gaan leven in de hermitage van de HH. Petrus en Paulus. Daar verbleef hij de rest van zijn leven, in eenzaamheid. Op 24 december 1898 stierf hij aan de gevolgen van een hersenbloeding. De uitvaart vond plaats op Kerstmis 1898 in het Sint-Maronsklooster, waar hij ook begraven werd.
Het verhaal deed de ronde dat een paar maanden na Charbels dood er een helder licht werd waargenomen rond zijn graf. De kloosteroverste liet de kist openen en zag dat het lichaam nog geheel intact was. Sindsdien stroomde er een rode vloeistof uit het lijk. Artsen en wetenschappers konden daarvoor geen verklaring geven. Het graf werd opnieuw geopend in 1950, 1952, 1955 en 1965. En steeds bleek dat het lijk intact was. De laatste keer dat het graf werd geopend was in 1976, maar toen was er enkel nog een skelet over.
De grafopeningen vonden plaats in het kader van het zaligverklaringsproces. Dit werd opgestart vanwege talrijke meldingen van miraculeuze genezingen op voorspraak van pater Charbel. Op 5 december 1965 werd hij door paus Paulus VI zaligverklaard tijdens de slotviering van het Tweede Vaticaans Concilie. Dezelfde paus canoniseerde hem op 9 oktober 1977.
De dag van de liturgische gedachtenis van de heilige Charbel (Latijn: Sanctus Sarbelius) is 24 juli of de derde zondag van juli.