De Katholieke Kerk bedient zich in haar morele doctrine vaak van het begrip natuurwet. Deze wet is geen wetmatigheid die gevonden kan worden in de natuur, maar is een normatief beginsel.

Thomas van Aquino

Het begrip natuurwet (lex naturae) is voor het eerst op systematische wijze gebruikt door Sint Thomas van Aquino (Summa Theologiae, IaIIae 90-94). Hij definieert de natuurwet als de 'deelhebbing van het redelijk schepsel aan de eeuwige wet van God'. Die eeuwige wet (lex aeterna) is de wet van God, ofwel het plan waar volgens God de werkelijkheid heeft gemaakt en blijvend bestuurt.

Redelijke wezens

Duidelijk is dat de natuurwet iets is dat voorbehouden is aan redelijke wezens, en dat hij dus iets is dat met redelijkheid te maken heeft. Elke toepassing van het begrip natuurwet die afziet van een beroep op de redelijkheid, het menselijk vermogen om zelf te denken, mist daarom de kern van de zaak.

Twee bestaanswijzen van wet

Het is van belang te beseffen dat een 'wet' voor Thomas op twee manieren bestaat: enerzijds (A) in het begrip van de wetgever, anderzijds (B) in de werkelijkheid die daarvan het product is. Hedendaags vertaald: een wet bestaat (A) in de gedachte van iemand (een wetgever) die denkt dat iets moet, en (B) in de werkelijkheid die zich vormt onder invloed van die wet.

Toegepast op eeuwige wet

Toegepast op de eeuwige wet, betekent dat, dat die enerzijds (A) bestaat als het plan van God, en anderzijds (B) te zien is in de hele werkelijkheid, die immers volgens dat plan is gemaakt. Of met een concreet voorbeeld: (A) God bepaalt dat soorten moeten voortbestaan, en we zien in de werkelijkheid dat (B) de konijnen voor nieuwe konijntjes zorgen.

Mens is zelf wetgever

Zoals gezegd is de natuurwet de deelhebbing van het redelijk schepsel aan de eeuwige wet. Dat slaat niet op B (want dat geldt voor alle werkelijkheid en hoeft niet apart van de redelijke wezens gezegd te worden), maar op A. Dat de mens natuurwet-wezen is, wil zeggen dat hij zelf wetgever is, niet dat hij aan een wet van de natuur onderworpen is.

Menselijke wet

Behalve de eeuwige en de natuurwet, onderscheidt Thomas ook nog de menselijke wet (lex humana), dat wil zeggen al die wetten die mensen opstellen. De natuurwet is daarvan onderscheiden doordat die de principes oplevert volgens welke de menselijke wetten gemaakt moeten worden om echte wetten te zijn. De natuurwet is als het ware datgene waardoor de mens zozeer op God lijkt dat hij ook zelf wetten kan maken. Wetten maken betekent: zeggen wat moet of wat niet mag; zeggen wat goed is en wat kwaad. De natuurwet maakt dat mogelijk: hij is het vermogen om te onderscheiden tussen goed en kwaad.

Geweten

Dieren kunnen geen onderscheid tussen goed en kwaad maken, wel tussen aantrekkelijk en afstotend. Hier hebben we dus dat typische vermogen van de mens waardoor hij op God lijkt en waardoor hij zelf wetten kan maken. Wij noemen dat doorgaans: het geweten. Ook Thomas zegt dat het geweten de voorschriften van de natuurwet bevat. De natuurwet kan dus nooit tegenover het geweten worden geplaatst, en het geweten kan nooit aan de natuurwet worden gemeten, want het geweten is precies het vermogen waarin we de natuurwet 'hebben', of beter: waarin we natuurwet-wezen zijn. En omdat we juist hierin God-gelijkend zijn, is er geen gezag dat het geweten aan zich mag onderwerpen.

Het goede

Wat zijn de voorschriften van de natuurwet? Het eerste en meest fundamentele principe van de natuurwet is dat het goede gedaan moet worden. Dat wil zeggen: Áls iets goed is, moet het gedaan worden. Dat is dus een puur formeel beginsel. Thomas vergelijkt het zelf met het eerste beginsel van het theoretisch verstand: het non-contradictie-principe: je kunt niet iets tegelijkertijd bevestigen en ontkennen. Met dat beginsel weet je nog niets, maar het vormt wel de mogelijkheidsvoorwaarde voor alles wat je ooit zou kunnen weten. Op dezelfde manier weten we met het fundamentele beginsel van de natuurwet nog helemaal niet wat we moeten doen, maar alleen: dat als er iets goed is, we het moeten doen. En dat klopt perfect met onze ervaring van het geweten: de natuurwet (of het geweten) zegt primair niet zozeer wat je moet doen, maar dat je je moet afvragen wat je moet doen. Het is dus een verplichting om na te denken, eerder dan om 'domweg te gehoorzamen' (hetzij aan je natuurlijke impulsen, hetzij aan een of ander gezag).

Verplichting tot zelf nadenken

Volgens Thomas nemen wij op drie onderscheiden niveaus noodzakelijkerwijs een 'goed' waar: met alle natuurdingen zien we per se ons voortbestaan als goed, met alle dieren zien we altijd al het voortbestaan van de soort als goed, en met alle redelijke wezens zien we noodzakelijkerwijs inzicht en gemeenschap als goed. Dus kun je zeggen dat de natuurwet voorschrijft dat we onszelf en de soort (en onze wereld) in stand moeten houden, en dat we moeten samenleven en moeten zoeken naar waar inzicht. Maar op dit punt aangekomen, moeten we niet het begin vergeten: dat we de soort in stand moeten houden geldt voor ons, redelijke wezens, wezens met een geweten, niet op dezelfde manier als het voor alle dieren geldt. Alle dieren doen dat vanzelf: die moeten en kunnen niet anders. Wij moeten het ook, maar op een andere manier: namelijk door erover na te denken hoe we dat het best kunnen doen. De natuurwet is nooit een wet die ons 'domweg' verplicht op grond van feitelijke wetmatigheden in de natuur, maar juist omgekeerd: een wet die ons verplicht zelf na te denken op welke wijze we datgene moeten realiseren wat ons van nature als goed verschijnt.

Feitelijke wetmatigheden geen leidraad

Volgens de katholieke natuurwetsleer mogen mensen zich nooit simpelweg laten leiden door wat voor feitelijke wetmatigheid dan ook: noch biologische, noch economische noch andere wetmatigheden die ons handelen sturen, mogen reden zijn om ons daarnaar zonder meer te voegen. We zijn ('bij natuurwet') verplicht ons de vraag te stellen hoe we met die wetmatigheden moeten omgaan om de duurzaamheid en de gemeenschappelijkheid die van nature als goed verschijnen het best te verwerkelijken. De natuurwet verplicht ons dus ook hier tot niets anders dan tot goed nadenken onder het opzicht van goed en kwaad.



Auteur van dit lemma:

Prof. dr. Paul van Tongeren

Hoogleraar Wijsgerige Ethiek aan de Faculteit der Filosofie van de Radboud Universiteit Nijmegen.