De Limburgse priester Wiel Nolens (1860-1931) was leider van de katholieke Tweede-Kamerfractie. Hij maakte zich sterk voor sociale wetgeving en kwam op voor de belangen van de mijnwerkers. Tegenwoordig herinnert de zogenoemde Nolens-doctrine nog aan zijn politieke invloed: alleen in uiterste noodzaak mogen christendemocraten met socialisten regeren, mits een derde partij zich bij de coalitie voegt.

Priester en docent

Wilhelmus Hubertus Nolens, zoon van een leerlooier, werd geboren in 1860 in Venlo waar hij ook naar de H.B.S. ging. Later bezocht hij het gymnasium in Weert (Bisschoppelijk College). Zijn priesteropleiding kreeg hij op Rolduc en op het grootseminarie in Roermond. In 1887 werd hij priester gewijd. Daarna ging hij aan de slag als leraar. Zo doceerde Nolens geruime tijd ethiek en staatshuishoudkunde, onder meer op het seminarie Rolduc. In 1890 promoveerde Nolens in de rechtswetenschap op een dissertatie over de rechtsfilosofie van de heilige Thomas van Aquino.



Lid Tweede Kamer

Nolens kwam in 1896 in de Tweede Kamer als afgevaardigde voor het district Venlo. De katholieke fractie in de Kamer zou later de R.K.S.P. (de Rooms-Katholieke Staatspartij) gaan heten, voorloper van de naoorlogse KVP. Officieel werd de RKSP in 1926 opgericht, maar in het taalgebruik en in de praktijk bestond de partij al langer.

Opvolger Schaepman

Nolens bleef maar liefst 35 jaar lid van het Nederlandse parlement. Hij wordt algemeen gezien als de opvolger van de eerste politieke rk-leider Herman Schaepman. Diens redenaarskunst miste de ongenaakbare Nolens, maar hij was er niet minder machtig om.

Stabiele machtsfactor

Onder Nolens werd de katholieke Tweede-Kamerfractie een hechte eenheid, wat Schaepman niet gelukt was. De fractie ontwikkelde zich tot een stabiele machtsfactor; Nederland kreeg in 1918 zijn eerste katholieke premier in de persoon van Charles Ruijs de Beerenbrouck.

Sfinx en Grote Souffleur

De grote historicus Louis Rogier schreef over Nolens: “Een man van groot vernuft en zeer vlugge bevatting”. Eén van zijn bijnamen was 'de sfinx', want “reeds zijn zwijgend kritisch luisteren was een geducht wapen”, aldus Rogier. 'De grote souffleur' was een andere kwalificatie omdat de priester/politicus zelden overlegde maar bewindslieden en collega-parlementariërs kon regisseren met een enkele aanwijzing. Als autoritaire leider had hij ook de gewoonte met zijn zegelring tegen een inktpotje te tikken als een fractiegenoot afweek van het officiële standpunt.

Mijnwerkers

Evenals Schaepman was Nolens een bewonderaar van paus Leo XIII, die met zijn encycliek Rerum Novarum uit 1891 sociale hervormingen bepleitte zoals fatsoenlijke werk- en leefomstandigheden voor de arbeidersklasse. Vanwege zijn Limburgse afkomst nam Nolens het consequent op voor het welzijn van mijnwerkers. Het waren dan ook mijnwerkers die op zijn zeer drukke begrafenis in 1931 de kist droegen. Nolens ligt begraven op de algemene begraafplaats Venlo, de stad waar hij in 1953 een standbeeld kreeg.

Onderscheidingen

Nolens kreeg diverse onderscheidingen, zoals Commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw. De paus benoemde hem tot zijn geheim kamerheer, zodat Nolens de titel Monseigneur (mgr.) mocht voeren.

Nolens-doctrine

Tegenwoordig herinnert de zogenoemde Nolens-doctrine nog aan zijn politieke invloed. Die komt er op neer dat katholieken/christendemocraten alleen met de socialisten willen regeren uit uiterste noodzaak, als het echt niet anders kan. Achtergrond van deze uitspraak: de bisschoppen hadden in 1921 gezegd dat in geen geval met de socialisten mocht worden samen gewerkt. Nolens was weliswaar een antisocialist maar hij wees samenwerking niet per se af. Hij stelde dat een samenwerking van uitsluitend katholieken en sociaaldemocraten niet kon, maar een samenwerkingsverband van drie partijen eventueel wel. In 1939, acht jaar na Nolens' dood, kwam er een dergelijke coalitie tot stand: het tweede kabinet De Geer met de RKSP, CHU en SDAP als deelnemende partijen.