‘O, kerstnacht schoner dan de dagen’ is een traditioneel Nederlands kerstlied. De tekst van het lied van is Joost van den Vondel en is ontleend aan diens Gysbrecht van Aemstel.

Onnozele kinderen
De tekst van het lied is afkomstig uit de derde acte van Vondels Gysbrecht van Aemstel, een toneelstuk waarvan de handeling zich geheel in de kerstnacht afspeelt. In het lied wordt het tragische lot van de onnozele kinderen bezongen. Met 'onnozele kinderen' worden de onschuldige jongetjes van Bethlehem bedoeld die in opdracht van koning Herodes werden vermoord. Omdat zij stierven in de plaats van het Kerstkind worden zij als martelaren vereerd. Hun feest valt, en viel ook al in Vondels dagen, op 28 december.

Rey
In navolging van het klassieke toneel waar bedrijven vaak werden beëindigd met koorgezang, sloot Vondel iedere acte af met een gesproken lyrische bespiegeling waarvan de inhoud losstond van de handeling. Deze lyrische bespiegelingen, die wel dienden om een soort commentaar op de handeling te geven, werden 'rey' of 'rei' genoemd. 'O Kerstnacht' is ook bekend als de 'rey van de Klaerissen'. Aan het einde van het derde bedrijf, wordt de stad Amsterdam steeds meer door Kennemers en Waterlanders bedreigd. Gysbrecht overweegt een tegenaaval, waarna diens vrouw, Badeloch, in gebed verzinkt (Beschermt mijn lieven man, dat bid ick, vroome heeren'). Meteen daarna hoort men clarissen 'O, kerstnacht schoner dan de dagen' zingen. De parallel met de handeling moest haast wel zijn dat ook Amsterdam, evenals ooit de onnozele kinderen, aan onrecht en willekeur ten onder dreigde te gaan.

Rachel
Vondel blijkt zijn H. Schrift te hebben gekend. Zo wordt in het tweede couplet aartsmoeder Rachel geïntroduceerd. Over haar wordt in Jeremia 31:15 gezegd: 'Rachel beweent haar zonen, zij wil niet worden getroost. Haar kinderen zijn er niet meer'. In Matteüs 2:17-18 wordt deze uitspraak geïnterpreteerd als een vooruitwijzing naar de kindermoord in Bethlehem, die in die zin de vervulling van Jeremia's profetie zou zijn. Mogelijk verwijst Vondel hier ook naar een Middeleeuwse Rachelspel-tarditie (toneelspelen, vergelijkbaar met kerst- en passiespelen) die de moord op de onnozele kinderen tot onderwerp hadden en die Ordo Rachelis werd genoemd.

De muziek
De melodie van het lied wordt toegeschreven aan de Haarlemse componist Cornelis Padbrué (1592-1670) of aan Dirk Janszoon Sweelinck (1591-1652), zoon van de bekendere Jan Pieterszoon Sweelinck. Deze versie werd opgenomen in het zogenoemde Livre Septième ('Dat is het boeck vande Zangh-kunst, uyt verscheydene auteuren by een vergaert, om met 4 stemmen te zingen'), dat in 1644 door zoon Sweelinck werd samengesteld. In deze zetting werd het lied zowel in de katholieke als in de protestantse kerk wel gezongen. Voor het Liedboek voor de Kerken (editie 1973) paste componist Jan van Biezen de melodie enigszins aan, vooral omdat hij de octaafsprong op 'kerstnacht' ongepast vond. Doorgaans worden niet alle coupletten gezongen, maar enkel de eerste twee en het laatste.

Oorspronkelijke tekst van Vondel
O Kersnacht, schooner dan de daegen,
Hoe kan Herodes 't licht verdraegen,
Dat in uw duisternisse blinckt,
En word geviert en aengebeden?
Zijn hoogmoed luistert na geen reden,
Hoe schel die in zijn ooren klinckt.

Hy pooght d'onnoosle te vernielen,
Door 't moorden van onnoosle zielen,
En weckt een stad en landgeschrey,
In Bethlehem en op den acker,
En maeckt den geest van Rachel wacker.
Die waeren gaet door beemd en wey.

Dan na het westen, dan na'et oosten.
Wie zal die droeve moeder troosten,
Nu zy haer lieve kinders derft?
Nu zy die ziet in 't bloed versmooren,
Aleerze naulix zijn geboren,
En zoo veel zwaerden rood geverft?

Zy ziet de melleck op de tippen
Van die bestorve en bleecke lippen,
Geruckt noch versch van moeders borst.
Zy ziet de teere traentjes hangen,
Als dauw, aen druppels op de wangen:
Zy zietze vuil van bloed bemorst.

De winckbraeuw deckt nu met zijn booghjes
Geloken en geen lachende ooghjes,
Die straelden tot in 't moeders hart,
Als starren, die met haer gewemel
Het aenschijn schiepen tot een' hemel,
Eer 't met een' mist betrocken werd.

Wie kan d'ellende en 't jammer noemen,
En tellen zoo veel jonge bloemen,
Die doen verwelckten, eerze noch
Haer frissche bladeren ontloken,
En liefelijck voor yder roken,
En 's morgens droncken 't eerste zogh?

Zoo velt de zein de korenairen.
Zoo schud een buy de groene blaeren,
Wanneer het stormt in 't wilde woud.
Wat kan de blinde staetzucht brouwen,
Wanneerze raest uit misvertrouwen!
Wat luid zoo schendigh dat haer rouwt!

Bedruckte Rachel, schort dit waeren:
Uw kinders sterven martelaeren,
En eerstelingen van het zaed,
Dat uit uw bloed begint te groeien.
En heerlijck tot Gods eer zal bloeien,
En door geen wreedheid en vergaet.

Beluister hier een oude, protestantse, versie van het lied: