Obadja is het vierde boek van de twaalf 'Kleine Profeten' van het Oude Testament.
Na Jeruzalems val
Het boek Obadja (Hebreeuws: Obadja; Grieks: ΟΒΔΙΟΥ, Latijn: Obadiah) is het kleinste geschrift van het Oude Testament. Het behoort tot wat Augustinus de Kleine Profeten noemde. Over de auteur is ons weinig bekend, behalve dat hij schrijft na de val van Jeruzalem in 587 voor Chr.
Tegen Edom
De profeet, wiens naam 'dienaar van JHWH' betekent, richt zich tegen het van oudsher nauw verwante buurvolk Edom. Dit volk had niet alleen leedvermaak bij de belegering en de inneming van Jeruzalem door de Babyloniërs, maar schaarde zich zelfs aan de zijde van de vijand.
Esau
Het eerste deel van het visioen van Obadja bevat een strafaankondiging tegen Edom, die ook Esau wordt genoemd, naar de broer van aartsvader Jakob.
Overwinning
Het tweede deel gaat over de 'dag van de Heer' die nabij is (15-21): wat Edom anderen heeft aangedaan zal het zelf moeten ondergaan; Israël daarentegen zal zijn eigendom terugkrijgen, zijn vijanden overwinnen en aan de heer zal het koningschap toebehoren.
Opbouw
Het boek Obadja is als volgt opgebouwd:
A. Strafaankondiging tegen Edom (1-9)
B. Motivering van het vonnis (10-14)
C. De dag van de heer: straf en herstel (15-21)
Met dank aan de Katholieke Bijbelstichting (KBS) die de 'Inleiding op het boek Obadja' (Willibrordvertaling van de Bijbel, uitgave 1995) welwillend ter beschikking heeft gesteld voor verwerking in dit lemma.